3.1.Tegen de vaststelling door de rechtbank van de feiten (rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis) zijn geen grieven gericht. Die feiten vormen daarom ook voor het hof het uitgangspunt. Wel moet in plaats van ' [voornaam broer 1 van appellant anders geschreven] ' ( [achternaam] ) steeds worden gelezen: ' [broer van appellant 1] ' ( [achternaam] ), zo begrijpt het hof uit punt 5.3 van de memorie van grieven. Voorts heeft de rechtbank zich in rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis kennelijk vergist in het aantal kinderen. Het hof gaat ervan uit dat de ouders van [appellant] in totaal zes (en niet vijf) kinderen hadden: [appellant] , vier broers (onder wie [broer van appellant 1] ) en een zus (zie hierna). Het gaat in dit geding om het volgende.
3.1.1.[de vennootschap 1] (hierna: [de vennootschap 1] ) is bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 19 juni 2012 (faillissementsnummer [nummer] , productie 1 bij verzetdagvaarding) op verzoek van de Ontvanger der belastingen in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig. Bestuurders van [de vennootschap 1] waren [broer van appellant 1] (hierna: [broer van appellant 1] , een broer van [appellant] ) en [de vennootschap 2] .
3.1.2.Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 23 april 2014 (productie 5 bij verzetdagvaarding) is [broer van appellant 1] op vordering van de curator bij verstek veroordeeld tot betaling van het tekort in de boedel c.q. tot betaling van schade op te maken bij staat. Het door [broer van appellant 1] tegen dit vonnis ingestelde verzet is bij vonnis van 26 augustus 2015 (zaaknummer 193993/HA ZA 14-424, productie 4 bij memorie van antwoord) ongegrond verklaard.
3.1.3Op 21 december 2000 is tussen enerzijds de ouders van [appellant] (hierna: de ouders) en anderzijds zijn broer [broer van appellant 1] (handelend voor zich in privé en in hoedanigheid van enig directeur van [de vennootschap 1] ) een notariële akte opgemaakt (productie 2 bij inleidende dagvaarding) strekkende tot vestiging van het recht van hypotheek ten behoeve van de ouders op het aan [de vennootschap 1] in eigendom toebehorende pand aan de [adres] te [plaats] . Het recht van hypotheek strekte tot zekerheid van een geldlening van de ouders aan [broer van appellant 1] van ƒ 250.000,- (€ 113.445,-) vermeerderd met rente en kosten.
Het pand is in november 2001 in drie appartementsrechten gesplitst. Tot het vermogen van [de vennootschap 1] behoort thans nog de in staat van ruwbouw verkerende bovenwoning (hierna: de onroerende zaak) waarvan de marktwaarde in opdracht van de curator in augustus 2012 is getaxeerd op € 50.000,- (productie 3 bij verzetdagvaarding). In de hypotheekakte is bepaald dat bij faillissement van de hypotheekgever de geldlening opeisbaar is (artikel 5 onder c).
3.1.4.Op 18 december 2000 is door de ouders ƒ 250.000,- gestort op de derdenrekening van de notaris onder vermelding van
"financiering pand [adres] [plaats] "(productie 4 inleidende dagvaarding).
3.1.5.De ouders zijn in 2007 (de moeder) respectievelijk 2009 (de vader) overleden. Zij hadden zes kinderen: [appellant] , [broer van appellant 1] , [broer van appellant 2] , [broer van appellant 3] , [broer van appellant 4] en [zus van appellant] ( [zus van appellant] genoemd), allen met de achternaam [appellant] . Laatstgenoemde staat onder curatele; [broer van appellant 4] is haar curator.
3.1.6.[broer van appellant 1] heeft op 27 juni 2012 tegenover de curator verklaard dat het bedrag van ƒ 250.000,00 zou zijn terugbetaald aan zijn ouders door contante betaling. Een bewijs heeft [broer van appellant 1] daar niet van. De hypothecaire inschrijving is tot op heden nog niet doorgehaald.
[broer van appellant 1] heeft op 18 maart 2013 daarentegen tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de geldlening nog volledig open staat en dat hierop niets is terugbetaald (productie 4 bij verzetdagvaarding).
3.1.7.Een administratie van de ouders is niet voorhanden en er is evenmin een administratie van [de vennootschap 1] aanwezig.
3.1.8.Geen van de kinderen [appellant] heeft een verklaring van erfrecht overgelegd aan de curator, noch is door een (of meer) van hen een vordering ter verificatie ingediend bij de curator.
3.2.1.[appellant] vordert:
a. voor recht te verklaren dat het recht van hypotheek, zoals gevestigd bij notariële akte van 21 december 2000, rechtsgeldig tot stand is gekomen en bestaat en dat dit recht van hypotheek door de curator dient te worden gerespecteerd;
b. de curator te verbieden in strijd met het recht van hypotheek te handelen, althans (rechts)handelingen te verrichten die met dat recht van hypotheek strijdig zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (gedeelte van een) dag, met een maximum van € 50.000,- aan te verbeuren dwangsommen in totaal, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij als erfgenaam in de nalatenschappen van zijn ouders, die door hem zuiver zijn aanvaard, op grond van artikel 3:171 BW bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Volgens [appellant] dient de curator het recht van hypotheek, dat onder algemene titel is overgegaan van de ouders op de erfgenamen, onder wie hemzelf, te respecteren en staat het de curator daarom niet vrij de onroerende zaak ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement van [de vennootschap 1] aan een derde te verkopen en te leveren.
3.2.2.Bij verstekvonnis van 25 maart 2015 heeft de rechtbank de vordering van [appellant] toegewezen, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.2.3.Bij dagvaarding van 11 mei 2015, waarbij de curator tijdig in verzet is gekomen van het aan hem op 14 april 2015 betekende verstekvonnis (productie 6 bij verzetdagvaarding) heeft de curator gevorderd te worden ontheven van de bij het verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling en [appellant] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering, althans die vordering alsnog af te wijzen.
3.2.4.Blijkens het proces-verbaal van de ten overstaan van de rechtbank gehouden comparitie van partijen is [appellant] in de gelegenheid gesteld om bij akte de verklaring van erfrecht in het geding te brengen. [appellant] heeft vervolgens bij akte een aan de advocaat van [appellant] gericht e-mailbericht d.d. 2 oktober 2015 van [notarissen] Notarissen te [notarissen] in het geding gebracht waarin wordt medegedeeld:
"Naar aanleiding van uw telefoontje kan ik u meedelen dat ons kantoor is verzocht om een verklaring van erfrecht op te maken naar aanleiding van het overlijden van de ouders van de heer [appellant] .
Deze verklaring van erfrecht hebben wij tot op heden echter niet kunnen opstellen omdat niet alle erfgenamen zich hebben uitgesproken over de wijze waarop ze de nalatenschap wensen te aanvaarden."
3.2.4.Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank het verstekvonnis vernietigd en [appellant] alsnog niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort weergegeven, dat zonder de verklaring van erfrecht de rechtbank niet kan beoordelen of [appellant] als erfgenaam kan worden aangemerkt en de status van [appellant] ten opzichte van de nalatenschappen niet is gebleken. Dat [appellant] erfgenaam is en daarom op de voet van artikel 3:171 BW een rechtsvordering kan instellen ten behoeve van de gemeenschap is niet komen vast te staan, aldus de rechtbank.
Rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis luidt:
"De rechtbank is voorts - ten overvloede - van oordeel dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat [appellant] erfgenaam is, niet kan worden vastgesteld dat hij enig recht jegens de curator geldend kan maken op grond van de gestelde hypothecaire zekerheid. [appellant] heeft immers ter comparitie verklaard dat zijn broer [voornaam broer 1 van appellant anders geschreven][ [broer van appellant 1] ]
de nalatenschappen heeft 'afgehandeld',
maar heeft niet heeft gesteld dat hem daarbij enig recht ter zake die lening en de daaraan gekoppelde hypothecaire zekerheid is toegedeeld".