ECLI:NL:GHSHE:2017:395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
200.199.991_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek in verband met strijdigheid met de goede procesorde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een verzoek van [verzoeker] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek. De partijen zijn gewezen echtgenoten, waarbij de echtscheiding op 11 maart 2014 door de rechtbank Oost-Brabant is uitgesproken. [verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken met betrekking tot partneralimentatie, die door het hof zijn bekrachtigd. In een eerdere beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van [verzoeker] om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat hij niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn inkomenspositie. [verzoeker] heeft vervolgens een verzoek ingediend om een deskundigenonderzoek te bevelen, maar [verweerster] heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft overwogen dat het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek in het huidige stadium van de procedure niet gepast is, omdat dit de voortgang van het hoofdgeding zou kunnen belemmeren. Het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek moet worden afgewezen. Tevens is [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten, waarbij het hof de gebruikelijke kostencompensatie tussen voormalig echtelieden niet heeft toegepast, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing is op 2 februari 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 2 februari 2017
Zaaknummer: 200.199.991/01
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.L.A. van Opstal te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Partijen zijn gewezen echtgenoten. Op 11 maart 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding uitgesproken. Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld waarna dit hof op 16 april 2015 de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd voor zover het de uitgesproken echtscheiding betrof. Door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand op 26 augustus 2015 is de echtscheiding vervolgens tot stand gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 3 juni 2014 bij wijze van nevenvoorziening de door [verzoeker] te betalen partneralimentatie vastgesteld op nihil. Tegen deze beschikking is door [verweerster] hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 oktober 2015 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en onder meer de partneralimentatie vastgesteld op € 1.363,00 per maand, door [verzoeker] met ingang van 26 augustus 2015 te voldoen aan [verweerster] , voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling. Hierop heeft [verzoeker] een verzoek op de voet van artikel 1:401 BW bij de rechtbank Oost-Brabant ingediend. Tevens heeft [verzoeker] verzocht een deskundige te benoemen. Bij beschikking van 2 augustus 2016 (welke beschikking is verbeterd/aangevuld bij aangehechte bijlage d.d. 28 oktober 2016) heeft de rechtbank de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank onder meer als volgt:
“De man heeft verzocht een deskundige te benoemen. De vrouw heeft aangegeven geen toegevoegde waarde te zien in benoeming van een deskundige. De rechtbank zal het verzoek van de man om een deskundige te benoemen afwijzen, nu de man vanaf het begin heeft nagelaten duidelijkheid te verschaffen over zijn inkomenspositie. Het gaat niet aan deze omissie in deze fase van de procedure te herstellen door middel van een deskundigenonderzoek, deels op kosten van de vrouw. De man had gedurende de procedure op eigen kosten een deskundige kunnen benaderen teneinde met een gedegen toelichting te kunnen komen op de door hem overgelegde stukken.”
[verzoeker] acht zichzelf door deze overweging in een onmogelijke procespositie gebracht. Hij heeft immers al eerder een eigen deskundige ingeschakeld, maar het hof overwoog in zijn hierboven genoemde arrest dat deze registeraccount geen toegevoegde waarde had terwijl de rechtbank daarentegen aangeeft dat [verzoeker] maar een eigen deskundige in had moeten schakelen. [verzoeker] overweegt hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2016 met het verzoek om deze beschikking te vernietigen en alsnog de door hem aan [verweerster] verschuldigde partneralimentatie met ingang van de datum van echtscheiding vast te stellen met inachtneming van zijn draagkracht zoals die blijkt uit alle overgelegde financiële stukken, derhalve op nihil. Daarbij zoekt [verzoeker] naar een weg teneinde nu eindelijk zijn draagkracht daadwerkelijk beoordeeld te krijgen door een gerechtelijke instantie.
1.2.
Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 september 2016, heeft [verzoeker] ex artikel 202 Rv verzocht een deskundigenonderzoek te bevelen en daarbij als deskundige te benoemen de heer drs. [deskundige] RA RV RM uit [plaats] , dan wel een daartoe door dit hof aan te wijzen persoon en aan deze deskundige op te dragen de door [verzoeker] in zijn verzoekschrift geformuleerde vragen, althans de door dit hof te formuleren vragen te beantwoorden en daaromtrent een schriftelijk verslag uit te brengen.
1.3.
[verweerster] heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen ter griffie van dit hof op 10 november 2016, Hierin stelt zij primair dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen en dat hij ook in haar daadwerkelijke proceskosten moet worden veroordeeld. Subsidiair, indien het verzoek van [verzoeker] zal worden toegewezen, verzoekt [verweerster] het hof een andere deskundige te benoemen dan door [verzoeker] is voorgesteld, de vragen uit te breiden en te bepalen dat de man alle kosten voor het voorlopige deskundigenbericht moet betalen.
1.4.
Tot slot heeft het hof kennis genomen van het ter griffie van dit hof op 12 januari 2017 ingekomen door [verzoeker] ingediende verweer met bijlagen tegen het zelfstandig verzoek kostenveroordeling alsmede van de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van [verzoeker] overgelegde spreekaantekeningen en de door de advocaat van [verweerster] overgelegde pleitnotitie.
1.5.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. Van Opstal,
- [verweerster] , bijgestaan door mr. Schellens-Stoks.

2.De beoordeling

2.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft zowel [verzoeker] als [verweerster] de stellingen zoals respectievelijk geformuleerd in het verzoekschrift en het verweer tegen het zelfstandig verzoek tot de proceskostenveroordeling respectievelijk het verweerschrift nader toegelicht en gehandhaafd. [verzoeker] heeft daarbij in aanvulling op de door hem overlegde spreekaantekeningen, kort gezegd, benadrukt dat door het overleggen van zijn gehele financiële administratie hij naar zijn idee inmiddels volledige openheid van zaken heeft gegeven. Bovendien wordt de juistheid van de door hem overlegde gegevens nog eens bevestigd in de eveneens door hem hiertoe overgelegde verklaring van de registeraccountant. Het probleem is volgens [verzoeker] echter dat [verweerster] hem niet wenst te geloven.
[verweerster] stelt in aanvulling op de door haar overlegde pleitnotitie, kort gezegd, dat er ondanks dan wel naar aanleiding van de door [verzoeker] overlegde stukken nog immer een groot aantal vragen van [verweerster] onbeantwoord is gebleven. Daarbij acht [verweerster] het thans bevelen van een (voorlopig) deskundigenonderzoek ook te voorbarig en daarmee in strijd met de goede procesorde, nu [verweerster] noch het hof in de thans aanhangige hoger beroepsprocedure tegen de beschikking van 2 augustus 2016 de door [verzoeker] recent in het hoofdgeding overgelegde financiële stukken al heeft gelezen, beoordeeld en op basis hiervan een standpunt heeft bepaald. [verweerster] acht het derhalve rechtens juist dat de hof, meer in het bijzonder “de familiekamer” van het hof ten overstaan van welke kamer het hoger beroep dient, eerst na bestudering van de eerdergenoemde door [verzoeker] overgelegde stukken bepaalt of er al dan niet alsnog een deskundigenonderzoek dient te worden bevolen.
2.2.
Het hof overweegt het volgende. Het hof is van oordeel dat het thans gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek, gelet op het stadium waarin het hoofdgeding in hoger beroep verkeert – het beroepsschrift van [verzoeker] is op 1 november 2016 bij dit hof binnengekomen; [verweerster] heeft mede in verband met het verzoek van [verzoeker] tot het gelasten van een deskundigenonderzoek een termijn voor verweer gekregen tot 1 maart 2017 - strijdig is met de goede procesorde. In het hoofdgeding kunnen immers de stellingen en verweren van partijen de vraag doen rijzen of nadere bewijslevering door het gelasten van een deskundigenonderzoek (alsnog) nodig is. Het hof zal daarbij in het hoofdgeding ook acht kunnen slaan op de door [verzoeker] in het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek opgegeven toelichting. Een toewijzende beslissing in dit stadium in deze zaak zou de voortgang van het hoofdgeding slechts (kunnen) belemmeren en er bovendien toe kunnen leiden dat een deskundige wordt geraadpleegd over bewijsthema’s die mogelijk in de het hoofdgeding geen rol (meer zullen) vervullen. Naar het oordeel van het hof is verzoek van [verzoeker] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht dan ook in strijd zijn met de goede procesorde. Het hof zal het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek dan ook afwijzen. Het hof zal daarbij [verzoeker] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten van dit geding, waarbij derhalve vanwege het ontijdige moment van indiening van het verzoek zal worden afgeweken van de gebruikelijke kostencompensatie tussen voormalig echtelieden. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval overigens geen reden af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief, zoals [verweerster] heeft bepleit. Van een situatie die tot veroordeling in de daadwerkelijke kosten noopt – als bedoeld in HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 – is in deze geen sprake. Het hof zal voorts conform het gedane verzoek van [verweerster] de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van dit geding, welke kosten tot op heden aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 314,00 aan griffierechten en op € 1.788,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, R.R.M. de Moor en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.