ECLI:NL:GHSHE:2017:3867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
200.219.408_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsaneringsregeling en boedelachterstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de appellanten hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nakomen en dat er sprake is van bovenmatige schulden. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 augustus 2017, waarbij de bewindvoerder en de appellanten aanwezig waren. De rechtbank had eerder, op 9 december 2014, de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor beide appellanten. De bewindvoerder heeft in haar brief aangegeven dat er een aanzienlijke boedelachterstand is en dat de appellanten in een dure woning verblijven zonder dat dit aan de bewindvoerder is doorgegeven. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen of de door de appellanten ontvangen Belgische kindergelden en de uit hoofde van een dienstbetrekking ontvangen vergoeding voor vakantiedagen aan de boedel dienen toe te komen. Het hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken in te dienen en de bewindvoerder om de actuele hoogte van de boedelachterstand te rapporteren. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 19 oktober 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 september 2017
Zaaknummer : 200.219.408/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/14/830-831 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2017, hebben [appellant] en [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en
alsnog te bepalen dat het verzoek (tussentijdse) beëindiging schuldsaneringsregeling -
zonder schone lei - wordt afgewezen, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om de achterstand in de boedelafdracht in te kunnen lopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Laan.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 april 2017;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg (naar aanleiding van een eerder verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen) d.d. 11 augustus 2016;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 27 juli 2017, 31 juli 2017 en 25 augustus 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 14 augustus 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] en [appellante] overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] en [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de advocaat van [appellant] en [appellante] zoals bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] en [appellante] hebben ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010). De beschermingsbewindvoerder zou achter het door [appellant] en [appellante] ingestelde hoger beroep staan.
3.2.
Bij vonnis van 9 december 2014 is ten aanzien van zowel [appellant] als [appellante] , de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 februari 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellant] en [appellante] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan. Aangezien er voldoende baten zijn voor uitdeling verkeren [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk geformuleerd, als volgt gemotiveerd:
“2.1. (…) - tijdens de schuldsaneringsregeling zijn verwijtbaar nieuwe schulden ontstaan, weliswaar is voor de schuld aan Oxxio een betalingsregeling getroffen, de schuld wegens motorrijtuigenbelasting 2015 is om niet opgehelderde redenen niet van de rekening van schuldenaren betaald. De verklaring van schuldenaren dat zij een contant spaarpotje hadden opgebouwd uit kindertoeslag, terwijl zij ter zitting hebben verklaard geen geld te hebben om van te leven, is niet consistent en het standpunt van de rechter-commissaris, dat deze betaling een schenking van de werkgever is die aan de boedel toekomt wordt dan ook gevolgd. Dit heeft tot gevolg dat er een schuld aan de boedel is ontstaan ter hoogte van de schenking,
- de rechter-commissaris heeft herhaaldelijk bepaald dat er geen rekening gehouden mag worden met woonkosten boven de maximale huurtoeslag. Van deze beslissing zijn schuldenaren pas recentelijk in hoger beroep gegaan. In eerste instantie hebben zij geen hoger beroep ingesteld,
- er is hoe dan ook een boedelachterstand. Volgens de beschermingsbewindvoerder zou deze volledig voldaan kunnen worden omdat zij € 3.500,00 in reservering heeft. Dit staat haaks op hetgeen de beschermingsbewindvoerder ter zitting heeft verklaard, namelijk dat zij nauwelijks de vaste lasten kan voldoen. Voorts dient te worden opgemerkt dat voormelde enkel geldt voor de door de beschermingsbewindvoerder berekende achterstand terwijl de door bewindvoerder berekende achterstand hoger is. Volgens de beschermings-bewindvoerder zou de achterstand verlaagd kunnen worden met de waarde van de auto, nu deze voor schuldenaren noodzakelijk is voor het verwerven van inkomsten en de bewindvoerder toestemming zou hebben verleend voor aanschaf van de auto. Tijdens het verhoor van 3 november 2015 is door de rechter-commissaris echter vastgesteld dat de auto is gekocht van gelden die de boedel toebehoren en dat deze gelden dan ook terug in de boedel moeten vloeien. Om die reden kan het aankoopbedrag van de auto niet in vermindering worden gebracht op de boedelachterstand. De achterstand op basis van de door de rechter-commissaris vastgestelde vtlb's is eveneens hoger dan de door de beschermingsbewindvoerder berekende achterstand. Dit betekent dat niet is aangetoond dat dc boedelachterstand gemakkelijk kan worden ingelopen terwijl ook voor het ontstaan van de door de beschermingsbewindvoerder becijferde boedelachterstand geen rechtvaardigende verklaring is gegeven;
- tenslotte is gebleken dat schuldenaren inmiddels toch niet zijn verhuisd en nog steeds in de veel te dure woning verblijven zonder dat dit aan de bewindvoerder is doorgegeven Op dit punt hebben schuldenaren hun spontane inlichtingenplicht geschonden.”
3.5.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan ieder voor zich in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de schuld aan Oxxio is er een betalingsregeling is getroffen. Deze schuld zal, gezien de hoogte, binnen een redelijke termijn worden ingelopen. Voor wat betreft de schuld aan de Belastingdienst over het jaar 2015 is ter zitting vast komen te staan dat deze schuld inmiddels is ingelost. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van verzoekers omtrent de inlossing niet plausibel is en de rechtbank heeft derhalve de betaling via de werkgever als schenking beschouwd. [appellant] en [appellante] betwisten dit en volharden in hun verklaring dat zij dit vanuit eigen middelen hebben ingelost. Over de hoogte van de boedelachterstand bestaat een verschil van inzicht. Daarnaast is er momenteel een beroep aanhangig bij de rechtbank omtrent de aanpassing van de woonkosten met terugwerkende kracht. Tot het moment van de uitspraak in het beroep staat de daadwerkelijke hoogte van de boedelachterstand niet vast. In het slechtste geval wordt het beroep ongegrond verklaard en is de hoogte van de achterstand zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep de juiste. Ook in dat geval kunnen [appellant] en [appellante] de achterstand inlopen (in een verlenging). Een plan van aanpak zal worden overgelegd. Daarnaast zijn [appellant] en [appellante] van mening dat zij zich, ten aanzien van het verkrijgen van een nieuwe goedkopere woning, voldoende hebben ingespannen en indien het verzoek tot terugwerkende kracht (woonkosten) wordt afgewezen, dan achtten zij de hieruit voortvloeiende boedelachterstand niet verwijtbaar. Ten slotte is er een geschil omtrent de toestemming rondom de aanschaf van de auto. [appellant] en [appellante] stellen zich op het standpunt dat de bewindvoerder toestemming voor de aanschaf heeft verleend.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Tegen de beslissing inzake de compensatie woonkosten is beroep ingesteld waarbij [appellant] en [appellante] in het gelijk zijn gesteld. Daarnaast was er een aanzienlijk bedrag gespaard en is er op 25 augustus 2017 een bedrag van € 4.000,00 op de boedelrekening gestort, ten bewijze waarvan de advocaat van [appellant] en [appellante] een bericht op zijn smartphone laat zien. Deze storting compenseert volgens [appellant] en [appellante] ook het feit dat er sinds de instelling van het beschermingsbewind in januari 2017 geen reguliere afdrachten aan de boedel meer hebben plaatsgevonden. De nieuwe schuld aan Oxxio wordt door middel van een betalingsregeling van € 80,00 per maand ingelopen. Ook wordt er afgelost op de nieuwe belastingschuld die betrekking heeft op het jaar 2016. Desgevraagd geven [appellant] en [appellante] aan dat de maandelijkse betaling aan deurwaarderskantoor [deurwaarderskantoor] van € 40,00 betrekking heeft op Oxxio en de maandelijkse betaling aan deurwaarderskantoor GGN betrekking heeft op een schuld van [appellante] aan de zorgverzekeraar CZ. Overigens is die schuld volgens [appellante] inmiddels geheel voldaan. Voorts vragen [appellant] en [appellante] zich af of er - gelet op de storting van € 4.000,00, het feit dat het Belgische kindergeld naar hun idee niet aan de boedel zou hoeven te worden afgedragen en het feit dat zij destijds toestemming hebben gekregen voor de aanschaf van een andere auto en de gelden die zij hiervoor hebben aangewend dus evenmin aan de boedel dienden te worden afgedragen - op dit moment nog wel sprake van een boedelachterstand is en zo ja, wat de hoogte hiervan dan zou zijn. Nu zij een en ander niet helder in beeld hebben kunnen zij ook geen realistisch plan van aanpak opstellen met betrekking tot het inlopen van deze eventuele achterstand.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De schuld aan Oxxio is inmiddels opgelopen tot € 1.341,74. Er loopt hiervoor een betalingsregeling van € 80,00 per maand, dus deze schuld zal niet binnen redelijke termijn worden opgelost. De schuld aan de Belastingdienst over 2015 is opgelost door middel van een "potje met geld" dat [appellant] en [appellante] nog thuis aanwezig hadden en waarvan de rechter-commissaris heeft gesteld dat dit dan verzwegen tegoeden waren die naar de boedel overgemaakt had moeten worden. Ten aanzien van de schuld aan de Belastingdienst over 2016 staat nog een bedrag van € 642,00 open. Verder zijn er nog betalingsregelingen inzake [deurwaarderskantoor] en GGN, respectievelijk € 40,00 en € 23,00 per maand. Bij de bewindvoerder is onbekend waarvoor deze betalingsregelingen zijn. De rechter-commissaris heeft gesteld dat zolang [appellant] en [appellante] in de dure woning verbleven geen compensatie woningvergoeding meer gegeven mocht worden. Hiertegen is beroep aangetekend en de woningcompensatie is alsnog toegekend. Er is voorts een behoorlijke boedelachterstand, inclusief de wooncompensatie, aldus de bewindvoerder. Een plan van aanpak inzake het inlopen van deze achterstand is door de bewindvoerder niet ontvangen. De bewindvoerder stelt dat ook met het verlengen van de schuldsaneringsregeling deze achterstand niet kan worden ingelopen. [appellant] wilde de woning niet verlaten. Hij heeft echter wel overzichten overlegd van bekeken beschikbare woningen; deze woningen voldeden evenwel niet aan hun eisen. Vanaf februari 2017 heeft de huidige eigenaar de woning opnieuw actief te koop gezet en vanaf die tijd zijn er inschrijvingen naar meerdere makelaars en woningaanbieders verstuurd en werd serieus naar een andere woning gekeken. Inmiddels zou er een woning beschikbaar zijn, huur circa € 900,00. De familie ontvangt kindergeld uit Nederland, maar ook uit België. [appellante] kreeg een nabetaling kindergeld vanuit België van € 2.600,00. De bewindvoerder heeft hierover met [appellant] telefonisch contact gehad en gesteld dat dit bedrag voor de boedel is, [appellant] was het hier niet mee eens en stelde dat dat geld voor hen en de kinderen was. Daarnaast wilde [appellant] een andere auto kopen, omdat hun huidige auto mankementen vertoonde en maar geschikt was voor vijf personen. De bewindvoerder heeft toen akkoord gegeven voor de aanschaf van een andere auto, maar heeft geen akkoord gegeven dat de Belgische kindergelden niet naar de boedel hoefde. De bewindvoerder kan dit ook niet, want dat is een beslissing van de rechter-commissaris.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat zij het bedrag van € 4.000,00 nog niet op de boedelrekening heeft aangetroffen en dat zij al vanaf maart 2017 geen salarisstroken meer ontvangt, zodat zij de exacte hoogte van de boedelachterstand reeds om die reden op dit moment al niet kan vaststellen. Om deze informatie alsnog te verkrijgen heeft de bewindvoerder ook contact met de beschermingsbewindvoerder opgenomen, maar hierop heeft zij geen reactie ontvangen. De alsnog toegekende compensatie woonkosten is al wel met de boedelstand verrekend. Het bevreemdt de bewindvoerder verder dat [appellant] en [appellante] in hun beroepschrift melding maken van een afbetalingsregeling met Oxxio voor € 80,00 per maand, terwijl zij ter zitting in hoger beroep stellen dat de maandelijkse betalingen aan deurwaarder [deurwaarderskantoor] van € 40,00 per maand hierop betrekking zouden hebben. De bewindvoerder beschikt niet over bescheiden waaruit een en ander zou kunnen worden herleid. Datzelfde geldt voor de maandelijkse aflossing van € 23,00 aan deurwaarderskantoor GGN. Ook hiervan weet bij gebrek aan onderliggende bescheiden de bewindvoerder niet waar deze aflossing betrekking op heeft en hoe groot zowel de oorspronkelijke als de resterende schuld is. Daarnaast is de bewindvoerder van mening dat de rechter-commissaris inmiddels genoegzaam kenbaar heeft gemaakt dat de Belgische kindergelden in de boedel dienen te vloeien en dat de recent aangeschafte auto is betaald met gelden die eveneens aan de boedel toe hadden dienen te komen. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] en [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.9.2.
Op grond van zowel de inhoud van de processtukken als hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] en [appellante] alsmede de bewindvoerder naar voren is gebracht en in het licht van het bepaalde van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw en de in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak, acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak een beslissing kunnen te nemen. Het hof overweegt in dat verband dat, mede bij gebrek aan (voldoende c.q. afdoende) bewijsstukken waaruit een en ander kan worden herleid, vooralsnog niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of de rechter-commissaris al dan niet van oordeel is dat de door [appellante] ontvangen Belgische kindergelden en de uit hoofde van een toenmalige dienstbetrekking aldaar door haar ontvangen vergoeding voor vakantiedagen aan de boedel dienen toe te komen en evenmin of de auto die door [appellant] en [appellante] is aangeschaft is betaald met gelden die eveneens aan de boedel dienen toe te komen.
3.9.3.
Het hof stelt [appellant] en [appellante] derhalve in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, alsnog bewijsstukken in het geding te brengen waaruit het oordeel van de rechter-commissaris met betrekking tot de in rechtsoverweging 3.9.2. van dit arrest genoemde kwesties genoegzaam kan worden herleid. Daarnaast draagt het hof de bewindvoerder op om, eveneens uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof over de actuele hoogte van de boedelachterstand te berichten, daarbij uitgaande van alle gegevens zoals die dan bij de bewindvoerder bekend zijn.
3.9.4.
Het hof wijst [appellant] en [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen doorlopen, zodat zij gehouden zijn deze verplichtingen na te komen totdat definitief in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is beslist.
3.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.9.3. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 19 oktober 2017, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.