ECLI:NL:GHSHE:2017:3866

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
200.219.220_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei onder een verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 4 juli 2017 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen. De appellante had niet voldaan aan de informatie- en sollicitatieplicht en had nieuwe schulden laten ontstaan. In hoger beroep verzocht de appellante om verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de maximale duur van twee jaar, met het argument dat zij inmiddels een arbeidscontract had en ondersteuning zocht bij maatschappelijk werk. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks eerdere waarschuwingen, niet aan haar verplichtingen had voldaan. Echter, gezien de nieuwe omstandigheden, waaronder haar recente werkgelegenheid en de aanvraag voor beschermingsbewind, heeft het hof besloten de schuldsaneringsregeling te verlengen met twee jaar. Het hof benadrukte dat alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing blijven en dat de appellante haar nieuwe schuld aan de Belastingdienst voor het einde van de verlengde regeling moet aflossen. De uitspraak biedt de appellante een laatste kans om haar verplichtingen na te komen en haar financiële situatie te stabiliseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 september 2017
Zaaknummer : 200.219.220/01
Zaaknummer eerste aanleg : R 14/186
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.A.J. Emonds te 's-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling wederom op haar van toepassing te verklaren en te verlengen voor de maximale duur van twee jaar, dan wel voor wel voor een termijn welke het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Emonds;
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 juni 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 4 augustus 2017 en 25 augustus 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 augustus 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde spreekaantekeningen;
- de op verzoek van het hof door de advocaat van [appellante] na de zitting in hoger beroep bij brief van 1 september 2017 overgelegde stukken, te weten “Correspondentie maatschappelijk werk” (bijlage 16 bij voornoemde brief ) en “Arbeidsovereenkomst Young Capital” (bijlage 17 bij voornoemde brief).

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 19 mei 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van [appellante] eindigen aan het looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Ondanks het feit dat de schuldenares voldoende op de hoogte was van de verplichtingen en zij enige hulp ontvangt van haar neef, is de schuldenares tekortgeschoten in de nakoming van de informatie-, en inspanningsverplichting en heeft zij een nieuwe bovenmatige schuld laten ontstaan. De schuldenares heeft, ondanks het feit dat zij door de bewindvoerder meerdere keren is gerappelleerd onvoldoende informatie en/of stukken aan de bewindvoerder opgestuurd. De schuldenares heeft pas na de voordracht tot beëindiging van de regeling een aantal stukken aan de bewindvoerder doen toekomen. Gezien de erkenning van de schuldenares ter zitting kan ook vastgesteld worden dat de schuldenares ten aanzien van het laatste jaar van de schuldsaneringsregeling onvoldoende bewijsstukken van haar sollicitaties overgelegd heeft. De intensieve zorg voor haar zieke moeder ontslaat de schuldenares niet uit de verplichting om te solliciteren. Niet gebleken is dat de schuldenares door de zorg voor haar moeder niet in staat is geweest om te solliciteren. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de schuldenares een nieuwe bovenmatige schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan. De schuldenares heeft pas zeer recent een betalingsregeling getroffen met de Belastingdienst en heeft in de tussentijd geen betalingen verricht aan de Belastingdienst om de nieuwe schuld zo spoedig mogelijk te voldoen.
De rechtbank rekent het de schuldenares aan dat zij ondanks alle aanmaningen van de bewindvoerder en na de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 22 januari 2015 geen verbetering heeft laten zien in de nakoming van de verplichtingen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de schuldenares niet doordrongen is van de ernst en omvang van haar tekortkomingen. Zij blijft volharden in haar zienswijze dat zij door de zorg voor haar moeder geen tijd had om de verplichtingen na te komen en zij ook niet wist waar zij hulp moest inschakelen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de schuldenares inziet wat van haar wordt verwacht en wat haar aandeel is in de ontstane situatie. Evenmin heeft zij voldoende blijk gegeven bij een verlenging wel de verplichtingen juist en tijdig na te komen en hoe zij dat gaat doen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft moeite met het beheren van haar administratie en het gebruik van de computer. De bewindvoerder heeft aangegeven dat ze nog geen informatie heeft ontvangen met betrekking tot de aanvullende WWB-uitkering. Deze stukken worden alsnog zo spoedig mogelijk toegezonden. In augustus 2015 heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag ad € 2.441,00 opgelegd voor de inkomstenbelasting uit 2014. Van dit bedrag viel een bedrag ad € 936,00 in de schuldsaneringsregeling. Het restantbedrag ad
€ 1.505,00 viel buiten de schuldsaneringsregeling en diende [appellante] als nieuwe schuld terug te betalen. Zij was echter niet bekend met het feit dat deze nieuwe schuld diende te zijn afgelost alvorens er een schone lei werd verstrekt. Met [appellante] is voorts afgesproken dat er een beschermingsbewindvoerder wordt ingeschakeld teneinde haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. [appellante] erkent tevens dat zij van januari 2016 tot mei 2017 niet heeft voldaan aan haar sollicitatieverplichting. Ze heeft slechts telefonisch gesolliciteerd. [appellante] heeft nu begrepen dat dit onvoldoende is om aan haar verplichtingen te voldoen en is vanaf heden gestart met het uitsluitend schriftelijk solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast gaat zij contact opnemen met Juvans maatschappelijk werk, teneinde ondersteuning te vragen bij haar sollicitaties. [appellante] verzoekt thans om een verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de maximale duur van twee jaar. In deze periode kan appellante de nieuwe schuld ad € 1.505,00 aflossen. Zij heeft enkele aflossingen verricht en er zijn mogelijk bedragen verrekend door de Belastingdienst. In samenspraak met de beschermingsbewindvoerder zal een plan van aanpak worden opgesteld voor de aflossing van de openstaande schuld. Het plan van aanpak wordt zo spoedig mogelijk aan het verzoekschrift toegevoegd.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij het afgelopen jaar onvoldoende schriftelijke sollicitaties heeft verricht, maar daar staat tegenover dat zij inmiddels wel een arbeidsbetrekking voor 40 uur per week heeft weten te verwerven. Daarnaast heeft zij recent ook beschermingsbewind aangevraagd en heeft deze toekomstige beschermingsbewindvoerder een plan van aanpak opgesteld om de nieuwe schuld aan de Belastingdienst binnen de duur van een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling geheel in te lopen. Tevens zal de toekomstige beschermingsbewindvoerder ook maandelijks de bankafschriften van [appellante] aan de bewindvoerder gaan verstrekken. [appellante] heeft daarnaast ook de hulp ingeschakeld van een advocaat en maatschappelijk werk. Sindsdien is er volgens haar dan ook een duidelijke verbetering zichtbaar: Zij krijgt haar zaakjes weer op orde en met deze stabilisatie kan volgens [appellante] dan ook aangenomen worden dat zij zich vanaf nu wel kan houden aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 22 augustus 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft naar eigen zeggen moeite met het beheren van haar administratie en het gebruik van de computer. Door de bewindvoerder is [appellante] er herhaalde keren op gewezen dat zij hiervoor dan hulp aan derden moest vragen. Tot na de eindzitting heeft [appellante] daar geen gebruik van gemaakt. Aan [appellante] is tevens al diverse keren laten weten welke informatie zij maandelijks dient aan te leveren en ook op welke manier. Ten tijde van toelating is aan [appellante] ook al kenbaar gemaakt dat er geen nieuwe schulden gemaakt mogen worden. In de mail van 26 mei 2016 wordt aan [appellante] duidelijk te kennen gegeven dat zij op korte termijn een betalingsregeling moet treffen voor de openstaande vordering. Dat heeft [appellante] blijkbaar ook gedaan. Zij heeft echter maar één termijn betaald en daarna niet meer. Reeds eerder is aan [appellante] ook al diverse keren het advies gegeven om hulp te zoeken bij het ordenen van haar administratie. Drie jaar lang heeft zij hier helemaal niets mee gedaan. Derhalve vraagt de bewindvoerder zich serieus af of dit nu wel gaat lukken aangezien ook een beschermingsbewindvoerder zijn/haar werk niet kan doen als gegevens niet, niet tijdig en/of onvolledig worden aangeleverd. Uiteindelijk blijft [appellante] immers zélf verantwoordelijk voor het aanleveren van alle benodigde stukken aan de bewindvoerder. Het aanstellen van een beschermingsbewindvoerder ontheft haar niet van deze verplichting. Over het niet voldoen aan de sollicitatieplicht blijkt uit alle verslagen dat [appellante] hier niet of nauwelijks aan heeft voldaan. Daarom heeft de bewindvoerder de rechtbank op 30 december 2014 al verzocht haar een waarschuwingsbrief te sturen. [appellante] heeft op 22 januari 2015 een waarschuwingsbrief gekregen van de rechtbank, waarin óók nog een keer heel duidelijk staat wat er van haar werd verwacht. [appellante] verzoekt om een verlenging. Hier is tijdens de eindzitting in eerste aanleg ook even over gepraat. Echter door de houding die [appellante] tijdens de zitting aannam is voor de bewindvoerder én de rechter duidelijk geworden dat het niet geloofwaardig was dat zij gedurende een verlengde looptijd wél haar verplichtingen op een juiste manier zou nakomen. [appellante] heeft de tijd tussen de aankondiging van de eindzitting en het vonnis van de eindzitting niet gebruikt om iets te doen aan haar tekortkomingen. Pas toen de advocaat in beeld kwam is zij actie gaan ondernemen. Hierdoor blijft bij bewindvoerder grote twijfel bestaan over een mogelijke verbetering in het nakomen van de verplichtingen bij een verlengde looptijd. Uitgaande van het bovenstaande én de inhoud van alle verslagen ziet de bewindvoerder dan ook geen heil in een verlenging van de looptijd van de regeling.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan niet te beschikken over een kopie van het arbeidscontract dat [appellante] stelt onlangs te hebben afgesloten en ondertekend. Ook zijn de uitkeringsspecificaties over de maanden mei, juni en augustus 2017 nog niet overgelegd, terwijl [appellante] in haar beroepschrift stelt dat zij uit eigen beweging ook na het einde van haar schuldsaneringsregeling aan de verplichtingen heeft voldaan. Daarbij is de bewindvoerder van mening dat de verbetering die thans door [appellante] wordt gesteld voor een groot gedeelte op het conto van de advocaat dient te worden geschreven. De bewindvoerder vraagt zich dan ook nog steeds af of [appellante] , zelfs met alle ondersteuning die thans wordt ingeschakeld, wel aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zal kunnen gaan en blijven voldoen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat, ondanks herhaalde waarschuwingen van zowel de rechter-commissaris als de bewindvoerder, [appellante] verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, meer in het bijzonder de informatie- en sollicitatieplicht en de verplichting om geen nieuwe (bovenmatige) schulden te laten ontstaan, niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] met name het laatste jaar van haar schuldsaneringsregeling niet of nauwelijks schriftelijk gesolliciteerd, althans daarvan geen bewijzen aan haar bewindvoerder doen toekomen, bij herhaling door de bewindvoerder opgevraagde stukken eerst na de voordracht tot een beëindiging van haar schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder overgelegd en een nieuwe, en gelet op het besteedbaar inkomen van [appellante] bovenmatige, nieuwe schuld aan de Belastingdienst laten ontstaan. Het hof ziet, mede gelet op het aanzienlijk aantal aanwijzingen en waarschuwingen dat [appellante] gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris heeft mogen ontvangen, rechtens onvoldoende grond om thans op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft. Van het verlenen van een schone lei aan [appellante] kan naar het oordeel van het hof op dit moment dan ook geen sprake zijn. Daarom is, in het kader van het onderhavige hoger beroep, door [appellante] overigens ook niet om verzocht. Wel heeft [appellante] aan dit hof gevraagd om de termijn van haar schuldsaneringsregeling te verlengen voor, bij voorkeur, de maximale duur van twee jaar (vgl. artikel 349a lid 1 Fw).
3.8.3.
Wat betreft dit verlengingsverzoek van [appellante] : [appellante] heeft thans, zij het voor bepaalde tijd, een arbeidsbetrekking weten te verwerven in het kader waarvan het mogelijk is haar standaard voor 40 uur per week in te plannen (zie nader bijlage 17 bij brief van de advocaat van [appellante] van 1 september 2017), zij heeft een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind ingediend (zie nader bijlage 10 bij de brief van de advocaat van [appellante] van 25 augustus 2017; zie ook de brief d.d. 3 augustus 2017 van de beoogde beschermingsbewindvoerder aan de advocaat van [appellante] ) en zij heeft ondersteuning gezocht bij het maatschappelijk werk (zie nader bijlage 16 bij de brief van de advocaat van [appellante] van 1 september 2017). Tot slot heeft [appellante] met betrekking tot het afbetalen van haar nieuwe schuld aan de Belastingdienst een realistisch en onderbouwd plan van aanpak overgelegd dat verschillende haalbare varianten kent (zie de brief d.d. 3 augustus 2017 van de beoogde beschermingsbewindvoerder aan de advocaat van [appellante] ).
3.8.4.
Al de hierboven in rechtsoverweging 3.8.3. genoemde omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwend, alsmede de saneringsgezinde houding waarvan [appellante] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep alsnog blijk heeft gegeven (vgl. het vonnis waarvan beroep waarin onder meer wordt overwogen dat [appellante] niet is doordrongen van de ernst van haar tekortkomingen en dat zij onvoldoende blijk heeft gegeven bij een verlenging wel de verplichtingen juist en tijdig na te komen) in combinatie met de ingrijpende gevolgen die het niet verlenen van de schone lei voor [appellante] heeft, maken dat het hof in dit specifieke geval thans voldoende termen aanwezig acht om de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale termijn van twee jaren. Daarmee krijgt [appellante] een
allerlaatstekans om gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatie- en informatieverplichting, naar behoren na te komen. Tijdens de verlengde (materiële) looptijd van de wettelijke schuldsanering van [appellante] blijven alle uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen, waaronder dus bijvoorbeeld ook de maandelijkse boedelafdrachten, namelijk onverkort voor haar gelden.
3.8.5.
Voor de goede orde wijst het hof [appellante] er op dat, indien haar huidige arbeidscontract op enig moment niet zou worden verlengd, zij zich bij haar (dan direct aan te vangen) sollicitatieactiviteiten stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] alsdan bewijsstukken aan de bewindvoerder over te leggen waaruit blijkt dat zij staat ingeschreven bij tenminste vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] alsdan steeds, en, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, ook spontaan, kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Daarnaast vertrouwt het hof erop dat [appellante] gedurende de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder steeds, zowel gevraagd als spontaan, tijdig en juist informeert ten aanzien van alle zaken waarvan zij redelijkerwijs dient te onderkennen dat deze voor een succesvol verloop van haar schuldsaneringsregeling noodzakelijk zijn; het hof vertrouwt er daarmee dus bijvoorbeeld ook op dat [appellante] gedurende de tijd dat zij werkzaam is bij Young Capital daadwerkelijk voor 40 uur per week wordt ingepland zoals volgt uit bijlage 17 bij de brief van de advocaat van [appellante] ; indien en zodra zulks in een bepaalde week niet (meer) het geval blijkt te zijn, dient [appellante] ook hiervan onmiddellijk de bewindvoerder steeds op de hoogte te stellen, temeer omdat dit mogelijk noopt tot het verrichten van sollicitaties voor (aanvullende) werkzaamheden. Wanneer [appellante] onverhoopt iets niet (helemaal) duidelijk is, dient zij de bewindvoerder meteen om verduidelijking te vragen. Ook dient [appellante] haar nieuwe schuld aan de Belastingdienst voor het einde van de verlengde schuldsaneringsregeling in zijn geheel te hebben afgelost waarbij er bovendien geen andere nieuwe schulden meer mogen ontstaan.
3.9.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van twee jaren geïndiceerd is zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 16 september 2019, nu in de periode 19 mei 2017 tot en met 15 september 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in elk geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, waarbij alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen op [appellante] onverkort van toepassing blijven;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met twee jaren na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 16 september 2019;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.