In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling toe te laten voor de appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek tot toelating, omdat hij schulden had laten ontstaan zonder de nodige zorgvuldigheid. De appellant had een totale schuldenlast van € 9.815,25, waaronder belastingschulden van € 4.001,00. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van deze schulden. Het hof heeft ook de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Faillissementswet niet gehonoreerd, omdat de appellant niet in staat was om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen en niet voldoende inzicht heeft gegeven in de ontstaansredenen van zijn belastingschulden. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door een arbeidsongeval in 2009 niet meer volledig kon werken en dat hij dacht dat zijn werkgever de Belastingdienst op de hoogte had gesteld van zijn situatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat zijn psychosociale problematiek niet voldoende beheersbaar was om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling afgewezen.