Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[de vennootschap],
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/328354/KG RK 17-312)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de conclusie van eis in hoger beroep;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte overlegging producties 1. tot en met 14. van [de vennootschap] ;
- de akte overlegging productie 15. van [de vennootschap] ;
- de producties 9 en 10 van [geïntimeerde] ;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de akte van [de vennootschap] met één productie;
- de akte uitlating van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 blijkt dat in het systeem van deze verordening artikel 15, lid 1, ervan dezelfde plaats inneemt en dezelfde functie van bescherming van de consument als zwakste partij vervult als artikel 13, eerste alinea, van het Verdrag van Brussel (= EEG-Executieverdrag, hof) (zie in die zin het HvJ arrest van 14 mei 2009, Ilsinger, C‑180/06, punt 41, en de HvJ arresten van 7 december 2010, Pammer en Hotel Alpenhof, C‑585/08 en C‑144/09, punt 57, en het HvJ arrest van 6 september 2013, Mühlleitner,C‑190/11, punt 29).
In HvJ 15 juni 2017 C- 249/16 inzake Kareda c. Benkö heeft het Hof tenslotte vastgesteld dat “
De tekst van de artikelen 17 en 18 van verordening nr. 1215/2012 komt overeen met die van de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001” (punt 11) . Aldus geldt de uitleg van het Hof van Justitie in de zaak Grüber ook onverkort voor de artikelen 17 en 18 Brussel I bis.
[mailadres]en ondertekent hij als directeur van [de vennootschap 3]
Wanneer er in de overeenkomst geen plaats van uitvoering is aangewezen, dan moet de plaats van uitvoering worden bepaald overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels, volgens het conflictenrecht van het aangezochte gerecht op de betrokken verbintenis van toepassing is (aldus ten aanzien van artikel 5 lid 1 Brussel I uitgesproken door HvJ 23 april 2009, C-533/07 inzake Falco Privatstiftung c Weller-Lindhorst, punten 47en 48; deze uitspraak geldt voor artikel 7 lid 1 onder b Brussel I bis nu dat artikel immers gelijkluidend is aan artikel 5 lid 1 onder b Brussel I).
Voor zover in deze artikel 2 lid 1 onder a van het Weens Koopverdrag (hierna CISG) - waar Nederland en België allebei bij waren aangesloten ten tijde van de koopovereenkomst, zodat het verdrag in beginsel toepassing vindt (artikel 1 CISG) – niet geldt omdat geen sprake is van koop voor persoonlijk gebruik en derhalve het CISG als onderdeel van Belgisch (of Nederlands recht) in de beoordeling moet worden betrokken geldt het volgende.
In dit stadium kan - voor zover nog relevant in het licht van HvJ 10 september 2015, ECLI:EU:C:2015:574, NJ 2017, 252 en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:133, NJ 2017, 253, Holterman/Spies, noot mr. Strikwerda, nrs. 9-10 - ook niet worden aangenomen dat een zodanig deel van de gekochte zaken in Nederland is geleverd dat de conclusie is gerechtvaardigd dat de plaats van de daadwerkelijke levering een grond voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter oplevert. Immers, de casco’s zijn in België geleverd en partijen twisten over de vraag welke onderdelen in Nederland zijn geleverd. [geïntimeerde] heeft niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de verbintenis tot levering van de onderdelen de voornaamste van de verschillende in het geding zijnde verbintenissen is (HvJ 15 januari 1987, NJ 1988, 413, Shenavai/Kreischer) of dat de aan de eis ten grondslag gelegde verbintenissen gelijkwaardig zijn (HvJ 5 oktober 1999, NJ 2001, 91, Leathertex/Bodetex).
“Overeenkomstig de in de meeste lidstaten gevolgde algemene benadering vereist de voorgestelde verordening dat de schuldeiser aantoont dat hij goede vooruitzichten heeft om in het bodemgeschil zijn gelijk te halen; dat wil zeggen dat zijn vorderingop het eerste gezicht gegrond(onderstreping hof)
is”
,voorgesteld:
is:
(14)Bijgevolg moet de schuldeiser, indien hij om een bevel tot conservatoir beslag verzoekt voordat hij een rechterlijke beslissing heeft verkregen, ten genoegen van het gerecht waar het verzoek is ingediend kunnen aantonen dat hij de procedure betreffende het bodemgeschil tegen de schuldenaarwaarschijnlijk zal winnen(onderstreping hof)
.”
3.22.4 Gegeven de hierboven besproken feitelijke omstandigheden en de op de koper rustende bewijslast ten aanzien van non-conformiteit geldt – indien het CISG van toepassing zou zijn – gezien het bepaalde in artikel 36 CISG een zelfde (voorlopig) oordeel.
Juridictions compétentes pour délivrer l'ordonnance européenne de saisie conservatoire des comptes bancaires.
Gezien deze op grond van de Verordening uit deze beslissing voortvloeiende effecten en de ter uitvoering van de Verordening te treffen voorzieningen ligt het opleggen van een dwangsom niet in de rede en zal het hof de daarop gerichte vordering afwijzen.