ECLI:NL:GHSHE:2017:3625

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
200.181.492_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verkrijgende verjaring van eigendom van een perceel grond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 20 augustus 2015 een vordering van [appellant] heeft afgewezen. [Appellant] stelt dat hij door verkrijgende verjaring de eigendom heeft verkregen van een strook grond van 60 m², die aan zijn perceel grenst. De kwestie draait om de vraag of de familie [betrokkene 2] door verjaring eigenaar is geworden van deze strook grond en of deze eigendom op [appellant] is overgegaan bij een ruiling op 27 december 2012. Het hof heeft vastgesteld dat de familie [betrokkene 2] de feitelijke macht over de strook grond heeft gehad, maar dat er geen bewijs is dat deze grond daadwerkelijk aan [appellant] is overgedragen. Het hof concludeert dat [appellant] geen eigenaar is van de strook grond en dat de grieven van [appellant] falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.492/01
arrest van 15 augustus 2017
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.A.F. Willems te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 januari 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch onder zaaknummer 3820797 / 15-1112 gewezen vonnis van 20 augustus 2015 tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

5.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 januari 2016 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- de voor de comparitie door [appellant] op 17 februari 2016 toegezonden stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 maart 2016;
  • de memorie van grieven met één productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is eigenaar van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , perceel [perceel 1] .
[appellant] is eigenaar van de onroerende zaak [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] .
Perceel [perceel 2] is door [appellant] op 14 januari 2011 in eigendom verkregen van [betrokkene 1] middels koop. Perceel [perceel 3] is door [appellant] op 23 mei 2011 in eigendom verkregen van [geïntimeerde] middels koop.
[geïntimeerde] heeft op 28 augustus 2012 het kadaster de perceelgrenzen laten inmeten. Bij deze inmeting waren onder andere de erven van [betrokkene 2] (verder te noemen: de familie [betrokkene 2] ) en appellante sub 2, mevrouw [appellante] , aanwezig. Na de inmeting heeft [geïntimeerde] een schutting en beukenhaag geplaatst op de (kadastrale) erfgrens tussen de percelen [perceel 1] en [perceel 4] (toen nog eigendom van de familie [betrokkene 2] ).
Perceel [perceel 4] is door [appellant] op 27 december 2012 verkregen van de familie [betrokkene 2] middels ruiling.
Ingevolge de akte van ruiling van 27 december 2012 is door de familie [betrokkene 2] aan [appellant] geleverd:

de eigendom van een perceel cultuurgrond gelegen nabij de [adres 3] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [sectie] nummer [perceel 4] , goot vier are vijf en tachtig centiaren., (…) Dit registergoed betreft één kadastraal perceel.
Op kadastraal perceel [perceel 1] loopt parallel aan en op enige afstand van kadastraal perceel [perceel 4] een sloot. Onderhavige procedure gaat over de strook grond van 60m2 op perceel [perceel 1] , gelegen tegen perceel [perceel 4] en van het verdere perceel [perceel 1] afgescheiden door de genoemde sloot.
Op 12 januari 2016 hebben [appellant] en de familie [betrokkene 2] een verklaring ondertekend die onder meer luidt als volgt:
“Partijen menen, dat de familie [betrokkene 2] door verjaring de eigendom heeft verkregen van deze strook(hof: bedoeld wordt kennelijk de onder e. vermelde strook grond van 60 m²).
Partijen menen, dat deze vermeende door de familie [betrokkene 2] door verjaring eigendom van bedoelde strook op [appellant] is overgegaan met de eigendomsoverdracht middels ruiling d.d. 27 december 2012.
Voor het geval aangenomen zou (moeten) worden, dat deze vermeende door de familie [betrokkene 2] door verjaring verkregen eigendom van bedoelde strook niet met de eigendomsoverdracht middels ruiling d.d. 27 december 2012 op [appellant] is overgegaan, is de familie [betrokkene 2] bereid haar vermeende door verjaring ontstane eigendom van bedoelde strook alsnog over te dragen aan [appellant] en verbindt de familie [betrokkene 2] zich haar vermeende door verjaring ontstane eigendom van bedoelde strook alsnog aan [appellant] over te dragen.”.
6.2.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:
- een verklaring voor recht dat hij, althans zijn rechtsvoorgangers, door verkrijgende verjaring de eigendom hebben gekregen van een strook grond ter grootte van 167 m2, dat deel uitmaakt van het huidige kadastrale perceel gemeente [gemeente] , sectie [sectie] . nr. [nr.] (hof: perceel [perceel 1] was voorheen genummerd [nr.] );
- ontruiming van deze strook grond door [geïntimeerde] en het ter vrije beschikking stellen van deze strook grond aan [appellant] binnen 14 dagen na het vonnis op straffe van een dwangsom, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De familie [betrokkene 2] of haar rechtsvoorgangers hebben door verjaring de eigendom verkregen van de strook grond op perceel [perceel 1] , welk eigendom vervolgens op 27 december 2012 op [appellant] is overgegaan toen zij perceel [perceel 4] van de familie [betrokkene 2] in eigendom verkregen.
De familie [betrokkene 2] en voor haar de familie [betrokkene 3] hebben het bezit gehad van de strook grond gedurende een periode die ruim voldoende is voor de vereiste termijnen voor verjaring. De strook grond is altijd als onderdeel van het weiland bij de boerderij van eerst de familie [betrokkene 3] en later de familie [betrokkene 2] in gebruik geweest. Dit weiland werd aan de kant van [geïntimeerde] begrensd door de sloot. Het werd geheel omheind met prikkeldraad en gebruikt voor het weiden van allerlei vee behorend bij de boerderij.
De familie [betrokkene 2] en voor haar de familie [betrokkene 3] hadden de feitelijke macht over het gehele weiland, inclusief de strook grond en worden daarmee vermoed het bezit daarvan te hebben. De sloot werd door de familie [betrokkene 2] onderhouden, terwijl het hier om een gemeenschappelijke burenverplichting met betrekking tot de grenssloot gaat.
6.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] in het beroepen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch afgewezen.
6.4.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
6.5.
Kort gezegd komt [appellant] met de grieven I tot en met IV en VI op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de strook grond op 27 december 2012 niet door de familie [betrokkene 2] aan [appellant] is overgedragen, dat [appellant] (daargelaten de vraag of de familie [betrokkene 2] door middel van verjaring eigenaar is geworden van de strook grond) dan ook geen eigenaar van de strook grond is en ook niet door verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen. Voorts komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] gelet op het voorgaande geen belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat zijn rechtsvoorgangers door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond.
Ter onderbouwing van zijn grieven heeft [appellant] nog het volgende aangevoerd. Gezien de verklaring/overeenkomst van 12 januari 2016 moet er van worden uitgegaan dat het de bedoeling van [appellant] en de familie [betrokkene 2] was dat op 27 december 2012 ook de eigendom van de strook grond zou worden overgedragen. Voor het geval dat niet zou worden aangenomen, verbindt de familie [betrokkene 2] zich jegens [appellant] haar middels verjaring verkregen eigendomsrecht van de strook grond alsnog aan hem over te dragen. In het ene geval is [appellant] rechtstreeks eigenaar geworden, in het andere geval zal de familie [betrokkene 2] hem alsnog de eigendom verschaffen.
Door de erfafscheiding op de kadastrale grens in 2012 ging de door verjaring verkregen eigendom van de strook grond niet teniet. Dat de familie [betrokkene 2] zich nooit heeft beroepen op verjaring mag zo zijn, maar dat doet aan de verjaring niets af. [appellant] heeft belang bij de gevorderde verklaring voor recht zoals hiervoor onder 6.2.1 weergegeven, onder meer zodat hij de familie [betrokkene 2] dan kan aanspreken op naleving.
6.6.
[geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellant] betwist.
6.7.1.
Voor het antwoord op de vraag wat ingevolge de akte van ruiling van 27 december 2012 aan [appellant] is overgedragen, komt het aan op een objectieve uitleg van de in die akte tot uitdrukking gebrachte bedoeling van partijen. Deze bedoeling moet naar objectieve maatstaven worden afgeleid uit de omschrijving in die akte van de over te dragen onroerende zaak, mede bezien in het licht van de gehele inhoud van die akte (HR 19 april 2012, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904).
6.7.2.
Uit de als productie 12 bij repliek overgelegde akte van ruiling (in de akte wordt verwezen naar een ruilovereenkomst tussen [appellant] en de familie [betrokkene 2] , die evenmin in hoger beroep in het geding is gebracht en waarvan gesteld noch gebleken is dat in deze overeenkomst iets anders is vermeld dan in de akte) van 27 december 2012 blijkt nergens dat het de bedoeling van [appellant] en de familie [betrokkene 2] was om de eigendom van onderhavige strook grond aan [appellant] over te dragen. In die akte van ruiling is slechts de eigendom van een perceel cultuurgrond, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] nummer [perceel 4] door [betrokkene 2] aan [appellant] geleverd. Expliciete vermelding van de overdracht van bedoelde strook grond had, als overdracht daarvan inderdaad de bedoeling zou zijn geweest, voor de hand gelegen, nu zowel de familie [betrokkene 2] als [appellante] bij de kadastrale inmeting op 28 augustus 2012 aanwezig waren en ervan op de hoogte waren dat [geïntimeerde] daarna een schutting en beukenhaag op de nieuw ingemeten perceelgrens tussen de percelen [perceel 4] en [perceel 1] had geplaatst, daarmee markerend dat de strook grond volgens [geïntimeerde] bij perceel [perceel 1] hoorde. Daar komt bij dat in de akte op pagina 3 onder het kopje “Feitelijke staat van het registergoed” wordt vermeld:
“(…) Te dezen wordt voorts nog verwezen naar artikel 8 van voormelde koopovereenkomst waarin woordelijk staat vermeld:
Partijen is het genoegzaam bekend dat de daadwerkelijke kadastrale grens en de grens zoals die in het veld zichtbaar is tussen de percelen [gemeente] [sectie] [perceel 5] en [gemeente] [sectie] [perceel 1] hoogstwaarschijnlijk uiteenloopt (…)”
Het had, gelet op deze bepaling in de koopovereenkomst, eens te meer voor de hand gelegen dat de familie [betrokkene 2] en [appellant] in de akte expliciet de levering van de strook grond hadden vermeld. Nu zij die vermelding niet hebben opgenomen in de akte, moet een objectieve uitleg van de in die akte tot uitdrukking gebrachte bedoeling van partijen, naar objectieve maatstaven afgeleid uit de omschrijving in die akte van de over te dragen onroerende zaak, mede bezien in het licht van de gehele inhoud van die akte het ervoor worden gehouden dat de strook grond niet is overgedragen. De als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde verklaring van [appellant] en de familie [betrokkene 2] zoals hiervoor weergeven onder rov 6.1 onder g doet hieraan niet af. Zoals hiervoor overwogen moet de bedoeling van partijen uit de akte van ruiling blijken. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed. De bedoeling van [appellant] en de familie [betrokkene 2] zoals verwoord in genoemde verklaring (waarvan de inhoud overigens door [geïntimeerde] wordt betwist) blijkt zoals gezegd niet uit de akte van ruiling.
6.7.3.
Dat de strook grond niet aan [appellant] geleverd is wordt ook ondersteund door het volgende . De percelen [perceel 4] en [perceel 6] waren voorheen gezamenlijk kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummer [perceel 5] , groot vier en veertig aren zes en zeventig centiaren (akte van levering d.d. 22 november 1968 waarbij perceel [perceel 5] door [betrokkene 3] aan de heer [betrokkene 2] is geleverd, productie 7 bij de inleidende dagvaarding). Perceel [perceel 6] heeft een grootte van 3.985m² (kadastraal uittreksel, productie 4 bij de conclusie van antwoord) en perceel [perceel 4] heeft een grootte van 485m² (kadastraal uittreksel, productie 5 bij de conclusie van antwoord), derhalve tezamen groot 4.470m². Het oude perceel en de twee nieuwe percelen komen qua oppervlakte derhalve nagenoeg overeen. Indien de onderhavige strook grond bij de ruiling aan [appellant] zou zijn overgedragen, dan zou het overgedragen perceeloppervlak van perceel [perceel 4] niet 485m² (zoals in de akte staat) maar 545m² (485m² + 60m²) hebben bedragen.
6.7.4.
Aldus volgt uit het voorgaande dat [appellant] geen eigenaar van de strook grond is. Dat de familie [betrokkene 2] bereid zou zijn om de bedoelde strook grond alsnog aan [appellant] over te dragen, zoals uit genoemde verklaring blijkt, doet als gezegd aan het voorgaande niet af. Het betreft een overeenkomst tussen de familie [betrokkene 2] en [appellant] waarbij [geïntimeerde] geen partij is.
6.8.
Van enig gebruik van onderhavige strook grond door [appellant] is , zo blijkt uit de onbetwiste stellingen van partijen op dit punt, nooit sprake geweest omdat [geïntimeerde] nog voor de ruiling tussen [appellant] en de familie [betrokkene 2] een schutting heeft geplaatst op de kadastrale grens van perceel [perceel 1] . [appellant] is zelf geen bezitter van de strook grond geweest en dus ook niet zelf door verjaring daarvan eigenaar geworden.
6.9.
Gelet op het voorgaande komt het hof aan de vraag of de familie [betrokkene 2] of haar rechtsvoorgangers door verjaring eigenaar zijn geworden van onderhavige strook grond niet toe, nu [appellant] de strook grond niet van de familie [betrokkene 2] geleverd heeft gekregen..
6.10.
De grieven falen. Aan bewijslevering komt het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet toe. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en nakosten.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 20 augustus 2015, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 311,- aan griffierecht en op € 2.235,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.I.M.W. Bartelds en F.E.J. Beekhoven van den Boezem en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 augustus 2017.
griffier rolraadsheer