6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is eigenaar van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , perceel [perceel 1] .
[appellant] is eigenaar van de onroerende zaak [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] .
Perceel [perceel 2] is door [appellant] op 14 januari 2011 in eigendom verkregen van [betrokkene 1] middels koop. Perceel [perceel 3] is door [appellant] op 23 mei 2011 in eigendom verkregen van [geïntimeerde] middels koop.
[geïntimeerde] heeft op 28 augustus 2012 het kadaster de perceelgrenzen laten inmeten. Bij deze inmeting waren onder andere de erven van [betrokkene 2] (verder te noemen: de familie [betrokkene 2] ) en appellante sub 2, mevrouw [appellante] , aanwezig. Na de inmeting heeft [geïntimeerde] een schutting en beukenhaag geplaatst op de (kadastrale) erfgrens tussen de percelen [perceel 1] en [perceel 4] (toen nog eigendom van de familie [betrokkene 2] ).
Perceel [perceel 4] is door [appellant] op 27 december 2012 verkregen van de familie [betrokkene 2] middels ruiling.
Ingevolge de akte van ruiling van 27 december 2012 is door de familie [betrokkene 2] aan [appellant] geleverd:
“
de eigendom van een perceel cultuurgrond gelegen nabij de [adres 3] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [sectie] nummer [perceel 4] , goot vier are vijf en tachtig centiaren., (…) Dit registergoed betreft één kadastraal perceel.”
Op kadastraal perceel [perceel 1] loopt parallel aan en op enige afstand van kadastraal perceel [perceel 4] een sloot. Onderhavige procedure gaat over de strook grond van 60m2 op perceel [perceel 1] , gelegen tegen perceel [perceel 4] en van het verdere perceel [perceel 1] afgescheiden door de genoemde sloot.
Op 12 januari 2016 hebben [appellant] en de familie [betrokkene 2] een verklaring ondertekend die onder meer luidt als volgt:
“Partijen menen, dat de familie [betrokkene 2] door verjaring de eigendom heeft verkregen van deze strook(hof: bedoeld wordt kennelijk de onder e. vermelde strook grond van 60 m²).
Partijen menen, dat deze vermeende door de familie [betrokkene 2] door verjaring eigendom van bedoelde strook op [appellant] is overgegaan met de eigendomsoverdracht middels ruiling d.d. 27 december 2012.
Voor het geval aangenomen zou (moeten) worden, dat deze vermeende door de familie [betrokkene 2] door verjaring verkregen eigendom van bedoelde strook niet met de eigendomsoverdracht middels ruiling d.d. 27 december 2012 op [appellant] is overgegaan, is de familie [betrokkene 2] bereid haar vermeende door verjaring ontstane eigendom van bedoelde strook alsnog over te dragen aan [appellant] en verbindt de familie [betrokkene 2] zich haar vermeende door verjaring ontstane eigendom van bedoelde strook alsnog aan [appellant] over te dragen.”.
6.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:
- een verklaring voor recht dat hij, althans zijn rechtsvoorgangers, door verkrijgende verjaring de eigendom hebben gekregen van een strook grond ter grootte van 167 m2, dat deel uitmaakt van het huidige kadastrale perceel gemeente [gemeente] , sectie [sectie] . nr. [nr.] (hof: perceel [perceel 1] was voorheen genummerd [nr.] );
- ontruiming van deze strook grond door [geïntimeerde] en het ter vrije beschikking stellen van deze strook grond aan [appellant] binnen 14 dagen na het vonnis op straffe van een dwangsom, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De familie [betrokkene 2] of haar rechtsvoorgangers hebben door verjaring de eigendom verkregen van de strook grond op perceel [perceel 1] , welk eigendom vervolgens op 27 december 2012 op [appellant] is overgegaan toen zij perceel [perceel 4] van de familie [betrokkene 2] in eigendom verkregen.
De familie [betrokkene 2] en voor haar de familie [betrokkene 3] hebben het bezit gehad van de strook grond gedurende een periode die ruim voldoende is voor de vereiste termijnen voor verjaring. De strook grond is altijd als onderdeel van het weiland bij de boerderij van eerst de familie [betrokkene 3] en later de familie [betrokkene 2] in gebruik geweest. Dit weiland werd aan de kant van [geïntimeerde] begrensd door de sloot. Het werd geheel omheind met prikkeldraad en gebruikt voor het weiden van allerlei vee behorend bij de boerderij.
De familie [betrokkene 2] en voor haar de familie [betrokkene 3] hadden de feitelijke macht over het gehele weiland, inclusief de strook grond en worden daarmee vermoed het bezit daarvan te hebben. De sloot werd door de familie [betrokkene 2] onderhouden, terwijl het hier om een gemeenschappelijke burenverplichting met betrekking tot de grenssloot gaat.