ECLI:NL:GHSHE:2017:3615

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
200.198.382_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens exploitatie hennepdrogerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen Stichting Thuisvester en een huurder, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan na een inval van de politie op 2 maart 2016, waarbij in de woning van [geïntimeerde] een in werking zijnde hennepdrogerij werd aangetroffen. Thuisvester, de verhuurder, heeft de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming van het gehuurde gevorderd, omdat [geïntimeerde] in strijd met de huurovereenkomst handelde door een hennepdrogerij te exploiteren.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van Thuisvester afgewezen, maar Thuisvester heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was van de exploitatie van een hennepdrogerij, onder andere door de aangetroffen apparatuur en hennepresten. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat hij de woning niet overeenkomstig de woonbestemming heeft gebruikt en daarmee risico's voor de omgeving heeft gecreëerd.

Het hof heeft de vorderingen van Thuisvester toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Daarnaast is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de verschuldigde huur en een contractuele boete van € 2.500,00 wegens de overtreding van de huurvoorwaarden. De proceskosten zijn eveneens aan [geïntimeerde] opgelegd, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.198.382/01
arrest van 15 augustus 2017
in de zaak van
Stichting Thuisvester,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Thuisvester,
advocaat: mr. F. Wubbena te Oosterhout,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.A. Buntsma te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 augustus 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 augustus 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen Thuisvester als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5004600 CV EXPL 16-2630)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte tot het inbrengen van nadere producties van Thuisvester met twee producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
- [geïntimeerde] huurt met ingang van 18 september 2015 de woning, gelegen aan de [adres] te [plaats] . De huurprijs bedroeg ten tijde van de procedure in eerste aanleg € 648,18 per maand.
- Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte van 11 april 2011 (hierna: de algemene huurvoorwaarden) van toepassing.
- Artikel 7.8 van de algemene huurvoorwaarden luidt -voor zover relevant- als volgt:
‘Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinderwordt veroorzaakt, in de ruimste zin van het woord, door huurder, huisgenoten,huisdieren of door derden (...).’
- Artikel 7.9 van de algemene huurvoorwaarden luidt -voor zover relevant- als volgt:
‘Het is huurder niet toegestaan in of bij het gehuurde hennep te kweken ofvoorbereidingshandelingen hiertoe te verrichten, dan wel andere activiteiten te
verrichten, die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld (...).’
- Artikel 7.10 van de algemene huurvoorwaarden luidt -voor zover relevant- als volgt:
‘Indien huurder in strijd handelt met het bepaalde in 7.9., verbeurt hij aanverhuurder een direct opeisbare boete van E 2.500,00 per overtreding en van 15%
van de maandhuurprijs per dag dat de verboden toestand voortduurt (...).’
- Op 2 maart 2016 heeft de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant een inval gepleegd in de woning. Ten aanzien daarvan is een hennepinformatiebericht gestuurd aan Thuisvester.
- In de woning zijn de volgende zaken aangetroffen: hennepdroogrekjes, ventilatoren, verwarmingsstoelen, rekjes met gaas, een elektronische weegschaal,
tientallen gebruikte plastic handschoentjes, stapel verpakkingsmateriaal van plastic en plastic zakken met gebruikte handschoentjes.
- Bij brief van 4 maart 2016 heeft Thuisvester aan [geïntimeerde] gemeld dat in de door hem gehuurde woning op 2 maart 2016 een hennepdrogerij is aangetroffen en dat hij hiermee in strijd handelt met de huurovereenkomst. Thuisvester heeft [geïntimeerde] voorts medegedeeld dit niet te tolereren en heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst zelf op te zeggen en het gehuurde uiterlijk 11 maart 2016 te ontruimen.
- Bij e-mail van 8 maart 2016 heeft [geïntimeerde] Thuisvester verzocht hem een tweede kans te geven;
- Op 11 maart 2016 heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarin Thuisvester heeft aangegeven geen enkele aanleiding te zien om af te zien van de beëindiging van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning.
3.2.1.
Thuisvester heeft in eerste aanleg gevorderd:
I. ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen;
II. veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde;
III. veroordeling van [geïntimeerde] om vanaf 1 april 2016 tot de dag van rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst de verschuldigde huurpenningen, te vermeerderen met wettelijke rente, en vanaf de dag van rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst tot de ontruiming van het gehuurde een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huur te betalen;
IV. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de op basis van artikel 7.10 van de algemene huurvoorwaarden verschuldigde contractuele boete van € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft Thuisvester, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in strijd met het in artikel 7.9 van de algemene huurvoorwaarden neergelegde verbod, met de overeengekomen woonbestemming van het gehuurde en met de verplichting om zich als een goed huurder te gedragen een hennepdrogerij in het gehuurde heeft geëxploiteerd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] in strijd met artikel 7.8 van de algemene huurvoorwaarden overlast veroorzaakt, althans de mogelijkheid tot het verwezenlijken van overlast in het leven geroepen.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft, kort gezegd, als verweer gevoerd dat in de woning geen in werking zijnde hennepdrogerij is aangetroffen. Volgens hem had hij de in de woning aangetroffen zaken slechts aangekocht om op te knappen en weer door te verkopen. De enkele aanwezigheid van deze zaken levert naar de mening van [geïntimeerde] geen tekortkoming op in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. [geïntimeerde] heeft betwist dat 106 gram gedroogde zuivere hennep is aangetroffen, volgens hem zal daarbij ook betongruis en vuil bij hebben gezeten, en dat er sprake is geweest van (stank)overlast.
3.2.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van Thuisvester afgewezen en Thuisvester veroordeeld in de proceskosten, daartoe overwegende dat [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
3.3.
Thuisvester heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. De eerste grief is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [geïntimeerde] de door Thuisvester gestelde tekortkomingen voldoende gemotiveerd heeft betwist. In haar tweede grief stelt Thuisvester dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat Thuisvester haar stellingen met betrekking tot de aanwezigheid van 106 gram hennep nader had moeten onderbouwen. In haar derde grief stelt Thuisvester dat zij ten onrechte niet is toegelaten tot het leveren van het door haar aangeboden bewijs. De vierde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst en tegen de afwijzing van de vorderingen van de stichting. Grief 5 is ten slotte gericht tegen de proceskostenveroordeling.
Thuisvester heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen Thuisvester ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, en tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3.4.
Met haar grieven legt Thuisvester het onderhavige geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven dan ook gezamenlijk behandelen.
3.5.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of in de woning sprake was van exploitatie van een hennepdrogerij. In aanvulling op het door haar in eerste aanleg overgelegde hennepinformatiebericht ‘Melding ontmanteling hennepkwekerij’ van de politie (productie 3 bij inleidende dagvaarding) en nader gespecificeerd hennepinformatiebericht van de politie (productie 8 bij brief van de advocaat van Thuisvester van 18 juli 2016) heeft Thuisvester in hoger beroep een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 3 maart 2016 overgelegd. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de politie op de zolder van het gehuurde diverse apparatuur heeft aangetroffen die, in de woorden van de politie, ‘gebruikelijk zijn voor een hennepdrogerij’: ventilatoren, een heater, verwarmingstoestellen en allerlei rekjes met gaas waarop, volgens de politie, hennep wordt gedroogd en die sterk roken naar hennep, een elektronische weegschaal waarvan het display aanstond en die klaar was voor gebruik, tientallen gebruikte handschoentjes die, volgens de politie, worden aangedaan voor de verwerking van henneptoppen, en een stapel verpakkingsmateriaal/sealbags van plastic van 40 cm bij 40 cm waarin, volgens de politie, normaliter gedroogde hennep wordt verpakt. Verder heeft de politie op zolder een aantal plastic zakken aangetroffen met plastic en gebruikte handschoentjes en een restant henneptoppen. Op de vloer heeft de politie kruimels/restanten van henneptoppen aangetroffen. De politie heeft blijkens het proces-verbaal het henneprestant uit de vuilniszakken samen met de op de vloer aangetroffen hennepresten bij elkaar geveegd en vervolgens gewogen op 106 gram hennep/top. Daarnaast volgt uit het proces-verbaal dat de politie in de schuur, behorend bij het gehuurde, droogrekjes heeft gevonden die roken naar hennep.
3.5.2.
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat bovengenoemde zaken zich in het gehuurde bevonden. Evenmin heeft [geïntimeerde] betwist dat het zaken betreffen die gebruikt worden bij de exploitatie van een hennepdrogerij. [geïntimeerde] heeft wel betwist dat in de woning daadwerkelijk een (bedrijfsmatige) hennepdrogerij is geëxploiteerd. Hij heeft in dat kader gesteld dat de zaken door hem waren aangekocht en slechts bij hem waren opgeslagen om te worden schoongemaakt en te worden doorverkocht. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig, nu de aard en de combinatie van de aangetroffen zaken er naar het oordeel van het hof wel degelijk op wijzen dat er in de woning sprake is geweest van een in werking zijnde hennepdrogerij. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat uit het proces-verbaal blijkt dat nagenoeg alle ramen op een kiertje stonden, terwijl het weer kil/fris en regenachtig was met een buitentemperatuur van 6 graden, dit kennelijk om hennepgeuren te lozen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat uit het proces-verbaal blijkt dat nagenoeg alle zaken zich op zolder bevonden en dus niet, zoals [geïntimeerde] stelt, onsamenhangend verspreid door het huis heen. Weliswaar zijn er in de schuur droogrekjes aangetroffen, maar deze zijn ook aangetroffen op zolder. Overigens valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] , als hij de zaken al zou hebben gekocht om ze weer door te verkopen, de gebruikte plastic handschoentjes en de plastic zakken met hennepresten, waarvan buiten kijf staat dat deze niet bedoeld zijn voor de doorverkoop, in zijn bezit heeft en voorhanden heeft.
Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat op zolder hennepresten zijn aangetroffen, deels in de plastic zakken en deels op de grond. In het proces-verbaal heeft de politie opgenomen dat het zou gaan om in totaal 106 gram. [geïntimeerde] heeft betwist dat er daadwerkelijk sprake was van 106 gram hennepresten. Volgens hem heeft de politie ook betongruis opgeveegd en meegewogen, wat weer door Thuisvester is betwist. Het hof gaat er echter van uit dat de politie in staat is onderscheid te maken tussen hennepresten en betongruis. Maar ook afgezien daarvan heeft te gelden dat, zelfs al zou moeten worden aangenomen dat zich in de gewogen hennepresten betongruis bevond, er nog altijd sprake is van een hoeveelheid hennep die duidt op hennepverwerking. Bovendien doet de hoeveelheid aangetroffen hennep niet af aan het feit dat er op de zolder zaken zijn aangetroffen die in onderlinge samenhang bezien wijzen op een ter plaatse gebruikte hennepdrogerij. Naar het oordeel van het hof is het verweer van [geïntimeerde] derhalve onvoldoende onderbouwd en overigens ook niet aannemelijk. Feiten en omstandigheden die, mits bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden zijn niet gesteld. Het hof ziet dan ook geen aanleiding [geïntimeerde] toe te laten tot bewijslevering.
3.5.3.
Het hof is dan ook van oordeel dat op grond van de bevindingen van de politie voldoende is komen vast te staan dat in de door [geïntimeerde] gehuurde woning op 2 maart 2016 sprake was van een bedrijfsmatige hennepdrogerij die aldaar in gebruik is geweest.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of door de inrichting van de zolder van het gehuurde als een hennepdrogerij [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Naar het oordeel van het hof is dit het geval. [geïntimeerde] heeft in de eerste plaats in strijd gehandeld met zijn verplichting om het gehuurde te gebruiken overeenkomstig de daaraan gegeven woonbestemming, nu de inrichting van het gehuurde als een hennepdrogerij, in de omvang waarvan hier sprake is, niet kan worden geacht in overeenstemming te zijn met deze woonbestemming.
Het exploiteren van de hennepdrogerij in de woning is voorts in strijd met de verplichting van [geïntimeerde] om zich tegenover Thuisvester te gedragen als een goed huurder (artikel 7:213 BW). De aanwezigheid van een hennepdrogerij in een woning brengt risico’s en nadelen mee. Het is een feit van algemene bekendheid dat onder meer (stank)overlast kan ontstaan en ook andere nadelen mogen niet uit het oog worden verloren, zoals het risico van verloedering van de wijk en verminderde verhuurbaarheid van de omliggende woningen. Om te kunnen spreken van strijd met de zorgplicht van de huurder is het niet noodzakelijk dat de hennepkwekerij daadwerkelijk heeft geleid tot verwezenlijking van voornoemde risico’s. Het is voldoende dat [geïntimeerde] door het exploiteren van de hennepdrogerij in de woning de mogelijkheid heeft geschapen dat Thuisvester en/of derden daarvan nadeel zouden ondervinden. Overigens heeft het risico van verloedering en verminderde verhuurbaarheid zich in dit geval daadwerkelijk verwezenlijkt door de omstandigheid dat de politie een inval in het gehuurde heeft gedaan, hetgeen een negatieve uitstraling heeft op de woonomgeving.
Ten slotte heeft [geïntimeerde] door het exploiteren van de hennepdrogerij in het gehuurde in strijd gehandeld met artikel 7.9 van de algemene huurvoorwaarden, aangezien het exploiteren van een bedrijfsmatige hennepdrogerij op grond van de Opiumwet strafbaar is gesteld (vgl. artikel 3 onder B van die wet) en het gebruik van de woning hiermee dus in strijd is met voorschriften van overheidswege. De stelling dat [geïntimeerde] dat hij niet voor enig strafbaar feit verband houdende met de aangetroffen hennepkwekerij strafrechtelijk is vervolgd, doet daaraan niet af. Het gaat hier immers om de civielrechtelijke vraag of [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
Overigens heeft [geïntimeerde] wel een strafbeschikking van € 400,- gekregen voor het voorhanden hebben van hennepgerelateerde zaken (punt 17 mva).
3.7.
Bovengenoemde tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst rechtvaardigt de door Thuisvester gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen. Gesteld noch gebleken is dat de uitzonderingen van artikel 6:265 lid 1 BW zich hier voordoen.
Vervolgens dient de ernst van de tekortkoming te worden afgezet tegen het woonbelang van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft in dat kader echter geen omstandigheden aangevoerd die van voldoende gewicht zijn om de vorderingen van Thuisvester tot ontbinding en ontruiming af te wijzen.
3.8.
Voor respijt in de vorm van een terme de grace, zoals door [geïntimeerde] in eerste aanleg bepleit, ziet het hof, gelet op de ernst van de tekortkoming, geen aanleiding, nog daargelaten of zodanige terme de grace kan voorzien in de ontstane situatie nu geen sprake is van een ‘alsnog’ aan zijn verplichtingen te voldoen als bedoeld in artikel 7:280 BW.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Thuisvester tot ontbinding en ontruiming kunnen worden toegewezen.
3.10.
Thuisvester heeft daarnaast gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de op basis van artikel 7.10 van de algemene huurvoorwaarden verschuldigde contractuele boete van € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Thuisvester heeft in dat kader aangevoerd dat de in voornoemd artikel opgenomen boete bedoeld is om de huurder te ontmoedigen om in het gehuurde activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.
[geïntimeerde] heeft enkel als verweer tegen de gevorderde boete aangevoerd dat een contractuele boete niet aan de orde is, omdat hij geen handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 7.9 van de algemene huurvoorwaarden.
3.11.1.
Art 7.9 van de algemene huurvoorwaarden verbiedt de huurder in of bij het gehuurde hennep te kweken of voorbereidingshandelingen hiertoe te verrichten of andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. In dat geval wordt op grond van artikel 7.10 van algemene huurvoorwaarden een boete verbeurd van € 2.500,00 en van 15% van de maandhuurprijs per dag dat de overtreding voortduurt.
3.11.2.
Het hof dient ambtshalve te onderzoeken of het boetebeding in artikel 7.10 van de huurovereenkomst onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 sub a BW (vgl. HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:340 en HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691) en daarmee nietig. Huurovereenkomsten tussen bedrijfsmatig verhurende partijen en particulieren vallen immers onder de werking van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn), die onder meer is omgezet in de artikelen 6:231 BW en verder. In het onderhavige geval is sprake van een huurovereenkomst tussen een professionele verhuurder en een particuliere huurder. Het boetebeding maakt onderdeel uit van algemene huurvoorwaarden waarover niet afzonderlijk door partijen is onderhandeld en is geen kernbeding. Gezien het bepaalde in artikel 3 van de Richtlijn betekent dit dat het artikellid binnen de reikwijdte van de Richtlijn valt en daarmee ook van artikel 6:233 sub a BW.
3.11.3.
Het hof neemt allereerst in aanmerking dat het boetebeding niet geldt voor alle tekortkomingen, maar specifiek is gesteld op het verrichten van, kort gezegd, activiteiten met betrekking tot hennep die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn. Het hof neemt voorts de aard van de overtreding waarop de boete is gesteld in aanmerking. De illegale verwerking van hennep (in een woning) is niet alleen een strafbaar feit, maar kan risico’s en nadelen opleveren zoals (stank)overlast en verloedering van de wijk en het ontstaan van schade aan de woning. Thuisvester heeft ook een gerechtvaardigd belang om hierop een boete te stellen. Dit belang is erin gelegen huurders ervan te weerhouden dergelijke activiteiten in de woning te verrichten en te voorkomen dat de met die activiteiten samenhangende nadelige gevolgen en schade intreden. De boete dient dan een afschrikwekkend effect te hebben. Gelet hierop is de hier aan de orde zijn en ook gevorderde boete van € 2.500,00 (ongeveer 4 maanden huur) naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een onevenredig hoge boete. Tegen deze achtergrond is het boetebeding niet als onredelijk bezwarend te beschouwen.
3.11.4.
Hiervoor is al vastgesteld dat [geïntimeerde] door de exploitatie van de hennepdrogerij in het gehuurde in strijd heeft gehandeld met artikel 7.9 van de algemene huurvoorwaarden, aangezien de exploitatie van de hennepdrogerij op grond van de Opiumwet een strafbaar feit oplevert. Dit betekent dat [geïntimeerde] op grond van artikel 7.10 algemene huurvoorwaarden de door Thuisvester gevorderde boete heeft verbeurd. [geïntimeerde] heeft geen beroep op matiging van de boete gedaan. De vordering van Thuisvester tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de boete is dan ook toewijsbaar, evenals de daarover gevorderde wettelijke rente.
3.12.
De door Thuisvester gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huur vanaf de dag van rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst tot de ontruiming van het gehuurde is eveneens toewijsbaar, nu [geïntimeerde] daartegen geen (afzonderlijk) verweer heeft gevoerd.
De vordering van Thuisvester om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de huurtermijnen vanaf 1 april 2016 tot de dag van rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst acht het hof bij gebreke van enige verweer hiertegen ook toewijsbaar, met dien verstande dat voor zover Boudain deze huurtermijnen al heeft betaald, hij uiteraard niet nogmaals hoeft te betalen.
3.13.
Uit het bovenstaande volgt dat de grieven van Thuisvester slagen en dat de vorderingen van Thuisvester alsnog grotendeels zullen worden toegewezen. Het bestreden vonnis zal dus worden vernietigd. Dit brengt mee dat de vordering van Thuisvester om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen Thuisvester ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, voor toewijzing in aanmerking komt.
3.14.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Deze kosten worden aan de zijde van Thuisvester in eerste aanleg begroot op € 94,08 aan dagvaardingskosten, € 117,00 aan griffierecht en € 300,00 voor salaris advocaat en in hoger beroep tot op heden op € 94,08 aan dagvaardingskosten, € 718,00 aan griffierecht en € 894,00 voor salaris advocaat (1 punt maal tarief II).
De door Thuisvester gevorderde nakosten zullen volgens het forfaitaire liquidatietarief worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen eveneens worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ten aanzien van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
veroordeelt [geïntimeerde] om voornoemde woning binnen twee weken na betekening van dit arrest te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover deze zaken niet het eigendom van Thuisvester zijn, en, met afgifte van sleutels, ter vrije beschikking van Thuisvester te stellen;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Thuisvester te voldoen de vanaf 1 april 2016 nog verschuldigde huurtermijnen ter hoogte van de huur van € 648,18 per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, tot de dag dat de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Thuisvester te voldoen een maandelijkse gebruiksvergoeding ter hoogte van de thans geldende huur, te rekenen vanaf de datum van dit arrest, zijnde de datum waarop de huurovereenkomst eindigt, tot de dag waarop Thuisvester weer de beschikking over voornoemde woning verkrijgt, een ingegane maand ten volle gerekend;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Thuisvester te voldoen de op grond van artikel 7.10 van de algemene huurvoorwaarden verschuldigde contractuele boete ter hoogte van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg, zijnde 12 april 2016, tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, aan de zijde van Thuisvester begroot op € 94,08 aan dagvaardingskosten, € 117,00 aan griffierecht en € 300,00 voor salaris advocaat in eerste aanleg en tot op heden op € 94,08 aan dagvaardingskosten, € 718,00 aan griffierecht en € 894,00 voor salaris advocaat in hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Thuisvester al hetgeen Thuisvester ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de betaling door Thuisvester tot de dag van terugbetaling door [geïntimeerde] ;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 augustus 2017.
griffier rolraad