3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1955, is op 1 januari 2010, in dienst getreden bij [verweerster] , laatstelijk in de functie van Manager Marketing Services, met een bruto maandsalaris van € 9.870,00 exclusief overige emolumenten.
[verweerster] heeft in april 2015 het reorganisatieplan “Toekomstvast” vastgesteld. Met de bonden is het Sociaal Plan Toekomstvast (hierna: het Sociaal Plan) overeengekomen.
De reorganisatie voorzag, onder andere, in de opheffing van de afdeling waaraan [appellant] leiding gaf.
Bij brief van 20 april is [appellant] met ingang van 1 mei 2015 aangemerkt als mobiliteitskandidaat.
Op 12 mei 2015 heeft [appellant] gesproken met de heer [medewerker verweerster] , hoofd van het mobiliteitscentrum over zijn kansen op een vervangende functie en een mogelijke toepassing van de, in het Sociaal Plan genoemde 60+regeling.
Op 5 augustus 2015 is aan [appellant] medegedeeld dat hij voor toepassing van deze regeling niet in aanmerking kwam.
Bij brief van 21 augustus 2015 is aan [appellant] bericht dat hij per 1 september 2015 boventallig was en dat hij vanaf die datum werd vrijgesteld van werk.
[appellant] heeft overeenkomstig het Sociaal Plan vervolgens vier weken bedenktijd gehad om een keuze te kunnen maken tussen ofwel een werkbegeleiding door een externe coach gedurende zes maanden ofwel een vrijwillig ontslag met vertrekpremie.
[appellant] heeft niet gekozen voor een vrijwillig ontslag met vertrekpremie. Hij heeft een werkbegeleidingstraject doorlopen.
Bij brief van 18 september 2015 heeft [appellant] een bezwaarschrift ingediend bij de algemene bezwarencommissie. Het bezwaar was gericht tegen de beslissing van [verweerster] om hem boventallig te verklaren en de 60+regeling niet op hem van toepassing te laten zijn.
Bij brief van 6 november 2015 heeft [verweerster] overeenkomstig het advies van de algemene bezwarencommissie het bezwaar ongegrond verklaard.
[verweerster] heeft na verkregen toestemming de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd met ingang van 1 augustus 2016.
[appellant] heeft op grond van de cao in plaats van een transitievergoeding aanspraak gemaakt op de aanvulling van zijn WW-uitkering tot 90 % van zijn salaris (exclusief emolumenten en pensioenopbouw) gedurende 17,5 maand en tot 80 % van zijn uitkering gedurende de daaropvolgende periode van 17,5 maand.
Na het ontslag van [appellant] hebben zich wederom wijzigingen in de organisatie van [verweerster] voorgedaan. Zo is zij gedwongen geweest haar netwerkbedrijf af te splitsen en is het energiebedrijf wederom gereorganiseerd met als gevolg dat de overgebleven activiteiten enkel nog de productie, handel en levering van energie op de zakelijke markt betreffen. Het personeelsbestand is gekrompen van 1.300 naar nog slechts circa 100 medewerkers.
3.2.1.In de onderhavige procedure verzoekt [appellant] primair herstel van de dienstbetrekking per 1 augustus 2016, subsidiair een billijke vergoeding ex artikel 7:682, lid 1 sub b BW en/of een schadevergoeding ex artikel 7:611 BW en/of (nog meer subsidiair) op basis van artikel 3.11 jo. artikel 6 van het Sociaal Plan. Daarnaast verzoekt hij [verweerster] te veroordelen tot betaling van de gemaakte juridische kosten begroot op € 25.000,--. Naast deze verzoeken, die [appellant] in hoger beroep handhaaft, verzoekt hij om inzage in de gegevens met betrekking tot de wijze waarop de 60+regeling is uitgevoerd, een veroordeling van [verweerster] tot betaling van bonussen, eindejaarsuitkeringen c.a. alsmede tot het verstrekken van een eindafrekening en de afgifte van een getuigschrift.
3.2.2.[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.