3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[de vennootschap] is een groothandel in (onder meer) koffiemachines en levert deze aan horeca en het bedrijfsleven en verleent diensten in het kader van het onderhoud van de koffiemachines.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1982, is op 1 november 2008 in dienst getreden bij [de vennootschap] als servicetechnicus.
In de op 29 september 2010 door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde tijd is onder andere bepaald:
“
2. Functiebeschrijving1. De werknemer wordt aangesteld in de functie van servicetechnicus. (…)12. Non concurrentiebeding
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming is het de werknemer niet toegestaan gedurende een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst in Nederland op enigerlei wijze, direct of indirect, zelfstandig of in dienstverband, al dan niet tegen beloning, activiteiten en/of werkzaamheden te ontplooien dan wel te verrichten die gelijk, gelijksoortig, of aanverwant zijn aan de activiteiten en/of werkzaamheden van de werkgever.
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever is het de werknemer niet toegestaan in Nederland gedurende een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst ten behoeve van relaties van de werkgever en/of van de aan haar gelieerde ondernemingen, op welke wijze dan ook, direct of indirect, zelfstandig of krachtens een arbeidsovereenkomst, werkzaamheden te verrichten die behoren tot het dienstenpakket van de werkgever. (…)”.
[appellant] was laatstelijk werkzaam als senior servicetechnicus, tegen een loon van
€ 2.545,- bruto per maand en een gemiddelde provisie van € 1.668,35 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
[appellant] heeft zich op 16 maart 2016 ziek gemeld. Hij heeft zijn werkzaamheden op 9 mei 2016 hervat op grond van een opbouwschema.
De bedrijfsarts van [de vennootschap] heeft in een terugkoppeling van 1 juni 2016 geschreven:
“
(…) Ik adviseer tot een vervolggesprek te komen in aanwezigheid van een 3e neutrale partij om tot onderlinge constructieve afspraken te komen. De ervaren workload; het gevoel niet gehoord te worden; flexibiliteit in werk en de ondersteuning in het bewaren van het evenwicht werk-thuis zijn hierin aandachtspunten. (…) Indien de onafhankelijke derde persoon niet binnen de organisatie aangesteld kan worden, adviseer ik een mediator in te zetten om dit gesprek te leiden. (…)”.
[appellant] is per 1 augustus 2016 volledig hersteld, mediation was toen gestart.
Mediation is beëindigd op 14 oktober 2016, zonder resultaat.
3.2.1.[de vennootschap] heeft bij verzoekschrift van 24 oktober 2016 de kantonrechter, kort gezegd, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden en te bepalen dat aan [appellant] geen transitievergoeding is verschuldigd.
3.2.2.[appellant] heeft verweer gevoerd en samengevat, primair geconcludeerd tot afwijzing van het ontbindingsverzoek en subsidiair, bij toewijzing van het ontbindingsverzoek, verzocht om naast de transitievergoeding van € 12.882,61 bruto hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 20.000,- bruto en het concurrentie- en relatiebeding geheel (of gedeeltelijk) te vernietigen, dan wel aan hem een vergoeding toe te kennen voor de duur van de beperking daarvan. [de vennootschap] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van deze tegenverzoeken.