ECLI:NL:GHSHE:2017:3334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
200.190.069_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Annulering van een keukenovereenkomst en de toepassing van CBW-voorwaarden

In deze zaak gaat het om de annulering van een keukenovereenkomst door appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], die een keuken hadden besteld bij [Keukens] Keukens B.V. De appellanten hebben de overeenkomst op 13 mei 2015 geannuleerd, waarna [Keukens] een annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom heeft gevorderd, gebaseerd op de CBW-voorwaarden. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de vordering van [Keukens] terecht was, maar de appellanten hebben in hoger beroep betoogd dat de CBW-voorwaarden onredelijk bezwarend zijn en dat [appellante 2] geen partij bij de koopovereenkomst was. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat [appellante 2] niet als partij kan worden aangemerkt, omdat zij niet heeft getekend voor de overeenkomst. Het hof heeft de vordering van [Keukens] ten aanzien van [appellante 2] afgewezen, maar de grieven van [appellant 1] verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat de annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom gerechtvaardigd is en dat de CBW-voorwaarden op juiste wijze zijn toegepast. De proceskosten zijn toegewezen aan [Keukens] voor [appellant 1], terwijl de kosten voor [appellante 2] op nihil zijn gesteld. Het arrest is gewezen op 25 juli 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.190.069/01
arrest van 25 juli 2017
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2. [appellante 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.J.A. Verhagen te Eindhoven,
tegen:
[Keukens] Keukens B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 maart 2016 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 14 januari 2016 tussen appellanten - [appellant 1] en [appellante 2] - als gedaagden en geïntimeerde
- [Keukens] - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4349655/rolnummer 15-8841)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 29 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 maart 2016;
- de memorie van grieven van [appellant 1] en [appellante 2] van 5 juli 2016;
- de memorie van antwoord van [Keukens] van 13 september 2016 met producties;
- de akte van [appellant 1] en [appellante 2] van 25 oktober 2016 met een productie;
- de antwoordakte van [Keukens] van 22 november 2016 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de drie grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[Keukens] is een keukenleverancier met onder meer een vestiging in [vestigingsplaats] .
[appellant 1] en [appellante 2] hebben op 10 april 2015 een bezoek gebracht aan deze vestiging in verband met de aankoop van een keuken voor een nieuwbouwappartement waar zij een optie op hadden en dat in het derde kwartaal van 2016 zou worden opgeleverd. Tijdens dit bezoek is een eerste ontwerp gemaakt en is apparatuur bekeken. Vervolgens een afspraak gemaakt voor een volgend bezoek op 24 april 2015.
Op 24 april 2015 hebben [appellant 1] en [appellante 2] een en ander nader besproken aan de hand van een door [Keukens] inmiddels opgestelde offerte voor de keuken. De offerte kwam uit op een bedrag van € 31.274,36.
Tijdens dit bezoek is een ‘Financieel overzicht’ opgesteld waarin opgenomen een met de aannemer te verrekenen stelpost en posten voor meerwerk keuken, montage en aansluiten. Dit overzicht komt uit op in totaal € 30.700,= inclusief btw. Het stuk is door [appellant 1] getekend ‘voor akkoord koper’. Ook is een lijst met aandachtspunten voor de levering en montage van de keuken ingevuld.
Tijdens het bezoek is verder een ‘Koopovereenkomst’ opgesteld op naam van Dhr./Mevr. [appellant 1] voor de aankoop van de keuken voor een bedrag van in totaal € 30.700,= inclusief btw en met een afroeptermijn van maximaal 3 jaar. In dit stuk wordt verwezen naar de algemene voorwaarden van de Centrale Branchevereniging Wonen, Sectie keukens en badkamers (verder: de CBW-voorwaarden). Het vakje met ‘ja’ bij de tekst ‘Voorwaarden bij verkoop overhandigd aan klant’ is aangekruist. Daaronder is bij ‘Handtekening voor akkoord opdracht’ getekend door [appellant 1] .
Bij zijn handtekeningen op het financieel overzicht en de koopovereenkomst heeft [appellant 1] als datum 2
2april 2015 vermeld, maar partijen zijn het erover eens dat dit 24 april 2015 moet zijn. Alle bladzijden van de offerte, de lijst met aandachtspunten en de CBW-voorwaarden zijn door [appellant 1] geparafeerd.
Op 13 mei 2015 heeft [appellant 1] [Keukens] telefonisch laten weten van de aankoop af te zien en deze annulering per e-mail van 13 mei 2015 bevestigd. Deze e-mail eindigt als volgt:
Finally, my wife and I would like to thank you for the excellent service you have given us in the selection process. Your enthusiasm and professionalism is highly recommendable.
Bij aangetekende brief van 20 mei 2015 heeft [Keukens] aan [appellant 1] laten weten bereid te zijn de aankoop te annuleren onder toepassing van artikel 12 lid 1 van de CBW-voorwaarden en erop gewezen dat de order pas is geannuleerd nadat de annuleringsfactuur geheel is voldaan. De annuleringsfactuur van [Keukens] van 20 mei 2015 bedraagt € 9.210,= (30% van € 30.700,=).
Artikel 12 van de CBW-voorwaarden waar [Keukens] naar verwijst, luidt als volgt:
1. Bij annulering van de overeenkomst door de afnemer is deze een schadevergoeding verschuldigd van 30% van hetgeen de afnemer bij de uitvoering van de overeenkomst had moeten betalen, tenzij partijen bij het sluiten van de overeenkomst anders zijn overeengekomen. Het percentage als bedoeld in de vorige zin bedraagt 50%, indien de annulering van de overeenkomst door de afnemer geschiedt terwijl de afnemer er al van in kennis is gesteld dat de op- of aflevering of een deel ervan indien het een deellevering betreft kan plaatsvinden.2. De in het vorige lid genoemde percentages zijn vaststaand, tenzij de ondernemer kan bewijzen dat zijn schade groter is of de afnemer aannemelijk kan maken dat de schade kleiner is.
[appellant 1] heeft de annuleringsfactuur van [Keukens] niet voldaan. Tussen (de gemachtigden van) partijen is hierover verder zonder resultaat gecorrespondeerd.
4.2
Bij dagvaarding van 3 augustus 2015 heeft [Keukens] daarop de onderhavige procedure tegen [appellant 1] en [appellante 2] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [Keukens] dat [appellant 1] en [appellante 2] op grond van artikel 12 van de CBW-voorwaarden een bedrag van € 9.210,= verschuldigd zijn geworden. [Keukens] vordert daarom hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] en [appellante 2] tot betaling van dat bedrag, vermeerderd met € 27,76 aan wettelijke rente tot 3 augustus 2015 en met € 835,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, in totaal € 10.073,26, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 3 augustus 2015.
[appellant 1] en [appellante 2] hebben deze vordering bestreden. Volgens hen is artikel 12 van CBW-voorwaarden onredelijk bezwarend en kan een bedrag van 30% van de koopsom niet worden beschouwd als een redelijke vergoeding in de zin van artikel 6:237 aanhef en sub i BW. Ook achten zij artikel 12 van de CBW-voorwaarden in strijd met Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
4.3
Bij tussenvonnis van 29 oktober 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 16 december 2015 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 14 januari 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat artikel 12 lid 1 van de CBW-voorwaarden op grond van artikel 6:237 sub i BW vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn, maar dat [Keukens] voldoende heeft onderbouwd dat de door haar gevorderde 30% van de koopsom een redelijke vergoeding vormt als bedoeld in die bepaling zodat dit verweer van [appellant 1] en [appellante 2] wordt verworpen. Ook het beroep van [appellant 1] en [appellante 2] op genoemde Richtlijn is door de kantonrechter verworpen. De vordering van [Keukens] is geheel toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten.
4.4
Tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incasso kosten heeft [Keukens] niet (incidenteel) geappelleerd zodat die post in dit hoger beroep verder niet aan de orde is.
4.5
In hoger beroep stellen [appellant 1] en [appellante 2] de volgende drie kwesties aan de orde:
  • [appellante 2] is geen partij bij de koopovereenkomst;
  • artikel 12 van CBW-voorwaarden is
  • artikel 12 van de CBW-voorwaarden is
Het hof zal deze kwesties hierna achtereenvolgens bespreken.
De positie van [appellante 2]
4.5
In eerste aanleg heeft [Keukens] gesteld dat [appellant 1] en [appellante 2] beiden partij zijn bij de koopovereenkomst. Dit is door hen toen niet betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid hiervan is uitgegaan. In hoger beroep hebben [appellant 1] en [appellante 2] aangevoerd dat alleen [appellant 1] als koper heeft te gelden en niet tevens [appellante 2] . Volgens [Keukens] is uit het gezamenlijk optreden van [appellant 1] en [appellante 2] , kennelijk een echtpaar, en uit de omstandigheid dat de keuken was bestemd voor een appartement van hen beiden, af te leiden dat zij de koopovereenkomst ook gezamenlijk hebben gesloten. Dat slechts één van hen heeft getekend, doet daar niet aan af.
4.6
Het hof overweegt hierover het volgende. [appellant 1] en [appellante 2] hebben zich niet over hun relatie uitgelaten, maar uit de aanduiding van [appellante 2] als echtgenote van [appellant 1] in de brief van hun gemachtigde van 4 juni 2015 (productie 2 bij conclusie van antwoord) en dezelfde aanduiding (
my wife)in de e-mail van [appellant 1] van 13 mei 2015, hiervoor in 4.1 onder g) aangehaald, blijkt die relatie voldoende. [appellant 1] en [appellante 2] hebben in ieder geval ook niet betwist dat zij getrouwd zijn. Dit wil evenwel nog niet zeggen dat [appellant 1] en [appellante 2] beiden als partij bij de koopovereenkomst hebben te gelden. Naast de voorgedrukte aanduiding Dhr./Mevr. op de koopovereenkomst staat alleen de naam [appellant 1] en de ondertekeningen op de koopovereenkomst en het financieel overzicht zijn alleen van hem afkomstig. Dat geldt ook voor de parafen op de overige stukken. [Keukens] heeft wellicht aangenomen dat [appellant 1] mede namens [appellante 2] tekende en dat het de bedoeling was dat beiden als koper hadden te gelden, maar concrete handelingen of verklaringen van de kant van [appellante 2] heeft [Keukens] daartoe niet aangevoerd. Voor bewijslevering is bij deze stand van zaken geen grond aanwezig.
Dit brengt mee dat [appellante 2] niet naast [appellant 1] als partij bij de koopovereenkomst aangemerkt kan worden. Jegens [appellante 2] dient de vordering van [Keukens] daarom te worden afgewezen, zodat het eindvonnis van 14 januari 2016 wat haar betreft niet in stand kan blijven.
Het beroep op artikel 6:233 aanhef en sub b BW
4.7
Deze bepaling houdt in dat een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar is indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Artikel 6:234 lid 1 bepaalt onder meer dat de gebruiker aan de wederpartij deze mogelijkheid heeft geboden indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand heeft gesteld. Volgens [appellant 1] is dat laatste niet het geval geweest, maar zijn de algemene voorwaarden na het sluiten van de koopovereenkomst toegevoegd zonder dat deze voorwaarden zijn toegelicht of hem de kans is gegeven deze voorwaarden door te nemen. [Keukens] betwist dat dit het geval is geweest.
4.8
Het hof overweegt hierover het volgende. Op de koopovereenkomst is vermeld dat de CBW-voorwaarden bij de verkoop aan [appellant 1] zijn overhandigd en (ook) daarvoor heeft hij getekend op de wijze die hiervoor in 4.1 onder e) is vermeld. Dat hij de CBW-voorwaarden toen daadwerkelijk heeft ontvangen blijkt ook uit zijn parafering ervan. [Keukens] heeft daarmee voldaan aan haar verplichting om [appellant 1] een redelijke mogelijkheid te bieden om van de CBW-voorwaarden en meer in het bijzonder van artikel 12 van die voorwaarden kennis te nemen. Op welk moment de voorwaarden precies zijn overhandigd is in dit verband niet van belang: vast staat dat deze voorwaarden in ieder geval
bijhet sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld. Gesteld noch gebleken is dat aan [appellant 1] de mogelijkheid is ontzegd om de CBW-voorwaarden afzonderlijk door te nemen en daar toelichting op te vragen. Anders dan [appellant 1] kennelijk meent, houden de bepalingen waar [appellant 1] zich op beroept met het oog op vernietiging van artikel 12 van de CBW-voorwaarden voor [Keukens] als gebruiker van de CBW-voorwaarden niet de verplichting in om daartoe het initiatief te nemen. Voor zover [appellant 1] meent dat hij door het opnemen van de CBW-voorwaarden min of meer is overvallen, leidt dat niet tot een ander oordeel. Ten eerste is het hanteren van algemene voorwaarden bij transacties als de onderhavige algemeen gebruikelijk en ten tweede blijkt uit de passage aan het slot van de e-mail van [appellant 1] van 13 mei 2015 die hiervoor in 4.1 onder g) is aangehaald, dat [appellante 2] en hij juist zeer tevreden waren over de gang van zaken bij het afsluiten van de koopovereenkomst. Daarmee is niet de stelling die zij thans innemen, niet te rijmen.
De conclusie is dat vernietiging van artikel 12 van de CBW-voorwaarden op deze grond niet voldoende is onderbouwd. Voor bewijslevering is bij deze stand van zaken geen grond aanwezig.
Het beroep op artikel 6:237 lid 1 BW en de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993.
4.9
In het debat over dit beroep is onder meer verwezen naar het arrest van dit hof van 17 september 2013, waarin in een op dit punt vergelijkbare zaak onder meer werd geoordeeld dat bij een annuleringsvergoeding van 30% het beroep op vernietiging van artikel 12 lid 1 van de CBW-voorwaarden op deze grond niet slaagt nu voldoende was onderbouwd dat de gevorderde 30% van de koopsom een redelijke vergoeding vormde als bedoeld in artikel 6:237 aanhef en sub i BW. In een recent arrest van dit hof is deze kwestie opnieuw aan de orde geweest. Dit betreft een arrest van 13 december 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:5539), waarin onder meer het volgende is opgenomen (r.o. 7.9):
In de afgelopen tijd is in verschillende procedures de vraag aan de orde geweest of artikel 12 van de CBW-voorwaarden als onredelijk bezwarend c.q. oneerlijk beding buiten toepassing moet blijven. Dat geldt onder meer voor de zaken die hebben geleid tot het arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 mei 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:1487) en de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2015 en 25 augustus 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:672 respectievelijk -6249). In deze zaken is geoordeeld dat artikel 12 van de CBW-voorwaarden, met de daarin opgenomen annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom, niet als onredelijk bezwarend of oneerlijk vernietigd dient te worden. Dit hof sluit zich aan bij die beoordeling van artikel 12 van de CBW-voorwaarden en kan zich eveneens vinden in het daarmee overeenkomende oordeel van de kantonrechter in het beroepen vonnis. In het algemeen is een annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom gerechtvaardigd te achten, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan in dit geval evenwel geen sprake is. Het hof acht hierbij met name ook van belang dat het bij de CBW-voorwaarden niet gaat om (eenzijdig) door de leverancier (…) alleen vastgestelde voorwaarden maar om een regeling die voor de branche is opgesteld en waarbij in de Consumentenbond ook de consumenten betrokken zijn geweest. Voor consumenten is deze regeling overigens doorgaans voordeliger dan wanneer de leverancier zonder meer aanspraak maakt op volledige nakoming. (…)
4.1
Ook in de onderhavige zaak hanteert het hof de hiervoor vermelde uitgangspunten. De vraag is dan alleen aan de orde of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat een annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom niet gerechtvaardigd is te achten. [Keukens] heeft de door haar gevorderde annuleringsvergoeding van 30% onderbouwd met een brief van de brancheorganisatie INretail van 13 januari 2014 waarin uiteengezet wordt dat en waarom een annuleringsvergoeding van 30% reëel is. In haar memorie van antwoord (punt 55) heeft [Keukens] , onder verwijzing naar een e-mail van 11 juli 2016 van de adviseur Ondernemersservice van INretail, vermeld dat deze versie van INretail de meest recente versie is. [appellant 1] en [appellante 2] hebben dit laatste in hun akte niet betwist. Zij voeren aan dat INretail niet onafhankelijk is en dat een annuleringsvergoeding van 30% in hun ogen te hoog is. Dit laatste hebben zij ook in eerste aanleg en in hun memorie van grieven naar voren gebracht. Hetgeen [appellant 1] en [appellante 2] in dit verband naar voren hebben gebracht, is evenwel niet aan te merken als een voldoende gemotiveerde betwisting van het door [Keukens] met genoemde brief onderbouwde standpunt. De enkele omstandigheid dat deze brief afkomstig is van de brancheorganisatie brengt niet mee dat in de daarin opgenomen gegevens geen waarde kan worden toegekend. Door [appellant 1] en [appellante 2] is in ieder geval niet met voldoende feitelijke gegevens of met enige concrete berekening de juistheid van de brief van INretail aangevochten. Ook voor het overige zijn door [appellant 1] en [appellante 2] geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat in dit geval een annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom niet gerechtvaardigd is te achten dan wel dat deze gematigd zou moeten worden.
Conclusie
4.11
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [Keukens] ten aanzien van [appellante 2] wordt afgewezen en dat de grieven wat [appellant 1] betreft worden verworpen. Voor het overige zijn door [appellant 1] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat voor bewijslevering als door hem aangeboden geen grond bestaat. Dit betekent dat het eindvonnis van 14 januari 2016 wordt vernietigd voor zover dit betrekking heeft op [appellante 2] en wordt bekrachtigd voor zover het betrekking heeft op [appellant 1] .
Proceskosten
4.12
De proceskostenveroordeling in eerste aanleg kan ten aanzien van [appellant 1] in stand blijven. Gesteld noch gebleken is dat [appellante 2] naast [appellant 1] afzonderlijk proceskosten heeft gemaakt zodat deze kosten in eerste aanleg op nihil worden gesteld. In hoger beroep heeft [appellant 1] ten opzichte van [Keukens] te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, terwijl ook de proceskosten van [appellante 2] op nihil gesteld worden.
Terugbetaling
4.13
Voor terugbetaling van hetgeen uit hoofde van het eindvonnis van 14 januari 2016 is voldaan, zoals [appellant 1] en [appellante 2] in hun appeldagvaarding vorderen, bestaat geen grond aangezien gesteld noch gebleken is dat [appellante 2] uit hoofde van dat vonnis enig bedrag aan [Keukens] heeft voldaan, terwijl het vonnis ten aanzien van [appellant 1] in stand blijft.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het eindvonnis van 14 januari 2016 voor zover dit betrekking heeft op [appellante 2] en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [Keukens] ten aanzien van [appellante 2] af;
veroordeelt [Keukens] ten aanzien van [appellante 2] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op deze uitspraak begroot op nihil;
bekrachtigt het eindvonnis van 14 januari 2016 voor het overige;
veroordeelt [appellant 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, voor zover dit op hem betrekking heeft, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Keukens] begroot op € 718,= aan griffierecht, op € 1.341,= aan salaris advocaat en wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [Keukens] ten aanzien van [appellante 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak begroot op nihil;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, A.J. Henzen en L.Th.L.G. Pellis en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juli 2017.
griffier rolraadsheer