ECLI:NL:GHSHE:2016:5539

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
200.174.855_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake annuleringsvergoedingen bij afroepcontracten voor keuken en badkamer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Tilburg. De zaak betreft de aankoop van een keuken en een bad/badmeubel bij [geïntimeerde], een groot keuken- en badkamerbedrijf. [appellant] had afroepcontracten gesloten, maar heeft deze niet afgenomen, wat heeft geleid tot een vordering van [geïntimeerde] op basis van de CBW-voorwaarden. De vordering omvat annuleringsvergoedingen van respectievelijk € 2.040 en € 684,90, alsook buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

De procedure begon met een dagvaarding van [geïntimeerde] op 8 december 2014. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, ondanks de verweren van [appellant]. [appellant] betwistte de toepasselijkheid van de CBW-voorwaarden en stelde dat hij niet gebonden was aan de contracten vanwege miscommunicatie en zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en bevestigd dat de CBW-voorwaarden van toepassing zijn. Het hof oordeelde dat de annuleringsvergoeding van 30% van de verkoopsom gerechtvaardigd is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze vergoeding onredelijk maken.

Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de verantwoordelijkheid van de consument bij het aangaan van contracten, ongeacht taalbarrières.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.174.855/01
arrest van 13 december 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. P.M. Tromp-Baijense te Tilburg,
tegen:
[keukens en badkamers b.v.] Keukens en Badkamers B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. Ph. Ekering te Rotterdam,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 29 september 2015 in het hoger beroep van de door de kantonrechter te Tilburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer/rolnummer 3681193 CV EXPL 14-10034 tussen partijen gewezen vonnissen van 11 februari 2015 en 10 juni 2015.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 29 september 2015;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 2 november 2015 waarbij geen
minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
- de memorie van grieven van [appellant] van 12 januari 2016 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 9 februari 2016 met producties;
- de akte van [appellant] van 22 maart 2016;
- [geïntimeerde] heeft afgezien van antwoordakte.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken vermeld in het tussenarrest van 29 september 2015 en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De verdere beoordeling

7.1
Tegen het tussenvonnis van 11 februari 2015 staat op grond van artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat [appellant] in zijn hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
7.2
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 10 juni 2015 onder 3.2 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding):
[appellant] heeft op of omstreeks 22 september 2012 een contract gesloten met [geïntimeerde] met betrekking tot de levering van een keuken voor de verkoopsom van € 6.800,= (incl. btw). Het betrof een afroepcontract met als uiterste leverweek op afroep week 10 van 2014. In het contract zijn de CBW (Centrale Branchevereniging Wonen) voorwaarden van toepassing verklaard. [appellant] heeft het contract ondertekend c.q. alle bladzijden van zijn handtekening voorzien. Ook de verklaring omtrent de terhandstelling en acceptatie van de CBW voorwaarden heeft hij getekend.
[appellant] heeft op of omstreeks 29 september 2012 een contract gesloten met [geïntimeerde] met betrekking tot de levering van een bad/badmeubel voor de verkoopsom van € 2.283,= (inl. btw). Ook hier betrof het een afroepcontract met als vermoedelijke leveringsweek week 29 van 2014. Ook in dit contract zijn de CBW algemene voorwaarden van toepassing verklaard. [appellant] heeft het contract (op alle bladzijden) getekend.
[geïntimeerde] heeft bij brief van 1 oktober 2013 [appellant] verzocht aan te geven wanneer hij de intentie heeft de keuken af te nemen. Bij brief van 21 november 2013 heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven de gebruikelijke annuleringsregeling te starten, nu [appellant] op de brief en de herinnering van 22 oktober 2013 niet heeft gereageerd. [geïntimeerde] maakt aanspraak op een annuleringsvergoeding van € 2.040,= (30% van de verkoopsom (incl. btw).
[geïntimeerde] heeft bij brief van 31 oktober 2013 [appellant] verzocht kenbaar te maken wanneer hij de order (bad/badmeubel) wenst te ontvangen en af te nemen. Bij e-mail van 7 december 2014 - in reactie op een herinneringsbrief van [geïntimeerde] d.d. 28 november 2013 - heeft [appellant] aan [geïntimeerde] laten weten dat hij de order definitief beëindigt, omdat zijn financiële situatie uitvoering van de order niet toelaat. Hij geeft aan zich te verzetten tegen annuleringskosten. Bij brief van 9 december 2013 maakt [geïntimeerde] aanspraak op een annuleringsvergoeding van € 684,90 (30% van de verkoopsom (incl. btw).
In artikel 6 lid 6 van de CBW-voorwaarden is bepaald dat als geen afroep plaatsvindt binnen de gestelde termijnen de overeenkomst als geannuleerd wordt beschouwd en artikel 12 van de CBW voorwaarden van toepassing is. In artikel 12 is bepaald dat bij annulering een schadevergoeding is verschuldigd van 30% van kort gezegd de verkoopsom (incl. btw).
Bij dagvaarding van 8 december 2014 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt.
7.3
In deze procedure stelt [geïntimeerde] dat [appellant] de orders voor de keuken en de badkamer niet heeft afgeroepen zoals was overeengekomen en dat hij heeft afgezien van de bestellingen, zodat [appellant] toerekenbaar te kort geschoten in de nakoming van beide overeenkomsten. Op grond van de toepasselijke CBW-voorwaarden vordert [geïntimeerde] de annuleringsvergoeding van € 2.040,= wegens het niet afroepen van de keuken en de annuleringsvergoeding van € 684,90 wegens het niet afroepen van het bad/badmeubel. Subsidiair baseert [geïntimeerde] haar vordering op een ontbindingsvordering. Daarnaast vordert [geïntimeerde] € 397,49 aan buitengerechtelijke kosten, € 64,28 aan wettelijke rente tot 20 november 2014 en verdere wettelijke rente vanaf die datum.
7.4
[appellant] betwist niet dat hij beide afroepcontracten heeft ondertekend, maar volgens hem hebben de medewerkers van [geïntimeerde] hem verzekerd dat dit voor hem geen consequenties zou hebben en dat hij pas behoefde te betalen wanneer hij daartoe in staat zou zijn. [appellant] betwist de toepasselijkheid van de CBW-voorwaarden en de aanvaarding daarvan door hem. [appellant] voert hierbij aan dat hij Pools is en dat hij de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheerst en dat hij met de medewerkers van [geïntimeerde] in gebrekkig Engels heeft gecommuniceerd. Voor zover de voorwaarden van toepassing zijn acht hij het beding
met betrekking tot de annuleringsvergoeding onredelijk bezwarend en vernietigbaar op grond van artikel 6:237 aanhef en onder i BW.
7.5
Bij tussenvonnis van 11 februari 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 2 april 2015 plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 10 juni 2015 heeft de kantonrechter de verweren van [appellant] verworpen en de vordering van [geïntimeerde] (met een correctie van de buitengerechtelijke kosten) geheel toegewezen.
7.6
Grief I van [appellant] betreft de verwerping door de kantonrechter van zijn verweer dat hij op grond van mededelingen van medewerkers van [geïntimeerde] niet gebonden zou zijn aan de contracten (r.o. 3.7). In zijn toelichting op deze grief benadrukt [appellant] dat hij het Nederlands niet of nauwelijks beheerst en het Engels maar zeer beperkt. Hij biedt aan die stelling te bewijzen. Daarvoor is geen aanleiding aangezien de beperkte kennis van [appellant] van Nederlands en Engels op zich niet wordt betwist. [geïntimeerde] betwist wel dat dit gevolgen zou hebben voor de rechtsgeldigheid van de met hem gesloten overeenkomsten. Naar het oordeel van het hof dient deze omstandigheid voor rekening en risico van [appellant] te komen. Hij is uit eigen beweging naar de winkel van [geïntimeerde] gekomen en heeft daar twee gedetailleerde contracten laten opstellen. Door [appellant] is ook niet gesteld dat de feitelijke inhoud van deze contracten niet zouden overeenstemmen met hetgeen hij toen aan de medewerkers van [geïntimeerde] als zijn wensen kenbaar heeft gemaakt. Op dat punt is de communicatie kennelijk in voldoende mate mogelijk geweest. De gestelde toezegging over het ontbreken van financiële consequenties acht het hof met de kantonrechter onaannemelijk. Door [appellant] is deze stelling ook in hoger beroep verder niet feitelijk onderbouwd, terwijl een voldoende hierop toegespitst bewijsaanbod ontbreekt. In zijn toelichting op deze grief verwijst [appellant] ten slotte naar artikel 3:33 BW. Volgens hem heeft bij hem de wil ontbroken om koopovereenkomsten met betrekking tot de keuken en de badkamer te sluiten. Deze enkele stelling zonder verdere onderbouwing kan [appellant] evenwel niet baten; door hem wordt in ieder geval geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat twee gedetailleerde en ondertekende contracten zijn opgesteld indien bij hem de wil tot het aangaan daarvan ontbrak. Waartoe in zijn visie zijn handelingen bij [geïntimeerde] dan wel zouden strekken, is door [appellant] niet duidelijk gemaakt, laat staan aannemelijk gemaakt. Grief I wordt verworpen.
7.7
Grief II betreft het oordeel van de kantonrechter dat de CBW-voorwaarden van toepassing zijn op beide overeenkomsten (r.o. 3.8). In zijn toelichting op deze grief voert [appellant] opnieuw de argumenten aan die hij in zijn toelichting op grief 1 naar voren heeft gebracht (de taal en de toezegging van de medewerkers) en die daar reeds zijn verworpen. Dat geldt ook bij deze grief. Voor het overige kan het hof zich vinden in het oordeel van de kantonrechter over de toepasselijkheid van de CBW-voorwaarden en de gronden waarop dat oordeel berust. Grief II wordt daarom verworpen.
7.8
De grieven III en IV hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter dat artikel 12 van de CBW-voorwaarden, inzake de annuleringsvergoeding, als onredelijk bezwarend terzijde gesteld dient te worden (r.o. 3.9-3.12) en op de daarop gebaseerde toewijzing van de gevorderde hoofdsom (r.o. 3.13). De kwestie die hierbij aan de orde is, is of de aanspraak van [geïntimeerde] op 30% van de koopsom als annuleringsvergoeding zijn grondslag kan vinden in artikel 12 van de CBW-voorwaarden, welke bepaling voor een geval als het onderhavige door artikel 6 lid 6 van de CBW-voorwaarden van toepassing wordt verklaard. Het hof overweegt hierover het volgende.
7.9
In de afgelopen tijd is in verschillende procedures de vraag aan de orde geweest of artikel 12 van de CBW-voorwaarden als onredelijk bezwarend c.q. oneerlijk beding buiten toepassing moet blijven. Dat geldt onder meer voor de zaken die hebben geleid tot het arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 mei 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:1487) en de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2015 en 25 augustus 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:672 respectievelijk -6249). In deze zaken is geoordeeld dat artikel 12 van de CBW-voorwaarden, met de daarin opgenomen annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom, niet als onredelijk bezwarend of oneerlijk vernietigd dient te worden. Dit hof sluit zich aan bij die beoordeling van artikel 12 van de CBW-voorwaarden en kan zich eveneens vinden in het daarmee overeenkomende oordeel van de kantonrechter in het beroepen vonnis. In het algemeen is een annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom gerechtvaardigd te achten, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan in dit geval evenwel geen sprake is. Het hof acht hierbij met name ook van belang dat het bij de CBW-voorwaarden niet gaat om (eenzijdig) door de leverancier, in dit geval [geïntimeerde] , alleen vastgestelde voorwaarden maar om een regeling die voor de branche is opgesteld en waarbij in de Consumentenbond ook de consumenten betrokken zijn geweest. Voor consumenten is deze regeling overigens doorgaans voordeliger dan wanneer de leverancier zonder meer aanspraak maakt op volledige nakoming. [appellant] heeft in zijn toelichting op grief IV een aantal berekeningen uitgevoerd op basis van de door [geïntimeerde] gepresenteerde cijfers. Deze berekeningen komen uit op een (aanzienlijk) lager percentage, maar het hof acht deze niet in overeenstemming met de uitgangspunten die gehanteerd dienen te worden en waarbij de brutowinstmarge, de vaste en variabele kosten en het winstpercentage in aanmerking genomen dienen te worden. In ieder geval heeft [appellant] hiermee naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat een annuleringsvergoeding van 30% van de koopsom in dit geval niet gerechtvaardigd zou zijn. De grieven III en IV worden daarom verworpen.
7.1
Grief V betreft de toewijzing van een bedrag van € 387,49 aan buitengerechtelijke kosten. Uit de toelichting op deze grief blijkt dat deze grief samenhangt met de overige grieven en daarnaast geen zelfstandige betekenis heeft. Grief V wordt daarom ook verworpen.
7.11
Voor het overige heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander resultaat leiden zodat voor bewijslevering als door hem in algemene termen aangeboden geen aanleiding bestaat.
7.12
Nu alle grieven zijn verworpen, wordt het eindvonnis van 10 juni 2015 bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 11 februari 2015;
bekrachtigt het eindvonnis van 10 juni 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 711,= aan vast recht en op € 1.264,= aan salaris advocaat, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2016.
griffier rolraadsheer