In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van hypotheekrente en een negatief resultaat uit overige werkzaamheden door belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012. Belanghebbende had in zijn aangiften IB/PVV voor deze jaren een bedrag van € 9.000 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden opgevoerd en 100% van de betaalde hypotheekrente als aftrekbare kosten. De Inspecteur heeft deze aftrekken niet geaccepteerd, wat leidde tot een geschil.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van € 9.000 aan de Vennootschap onder Firma (VOF) is betaald, en dat de volledige betaling van de hypotheekrente niet kan worden aangemerkt als een uitgave voor een onderhoudsverplichting. De inhoud van een door belanghebbende overgelegde overeenkomst belette deze aftrek, omdat de betaling van de hypotheekrente verbonden was aan het recht van belanghebbende om in de woning te blijven wonen en niet aan de voorziening in het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de beroepen van belanghebbende ongegrond had verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om voldoende bewijs te leveren voor hun aftrekken en de voorwaarden waaronder deze aftrekken kunnen worden geaccepteerd. Het Hof heeft de hoger beroepen ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.