ECLI:NL:GHSHE:2017:3261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
200.214.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erfrecht en verjaring met betrekking tot de nalatenschap van wijlen stiefmoeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door [appellant] tegen de notaris, die optreedt als vereffenaar van de nalatenschap van wijlen [stiefmoeder]. De zaak is aanhangig gemaakt na een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant op 1 februari 2017. De appellant heeft de notaris opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2017. Tijdens de procedure is vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig was voldaan, wat leidde tot een aanhouding van de zaak. Uiteindelijk heeft de appellant het griffierecht op 12 juni 2017 betaald, waardoor de procedure kon worden voortgezet. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van antwoord, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. De uitspraak is gedaan op 18 juli 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.214.410/01
arrest van 18 juli 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F.J.B.A. Duijnstee te Utrecht,
tegen:
Mr. [notaris],
notaris, kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap
en wettelijk vertegenwoordiger van de erfgenamen van
wijlen [stiefmoeder] , overleden op [datum overlijden stiefmoeder] 2015:
1. [erfgenaam 1] , wonende te [woonplaats] (Duitsland),
2. [erfgenaam 2] , wonende te [woonplaats] ,
3. [erfgenaam 3] , wonende te [woonplaats] ,
4. [erfgenaam 4] , wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.Th.M. Diks,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 april 2017 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingslocatie Eindhoven, gewezen vonnis van 1 februari 2017 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - de notaris - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/305193/HA ZA 16-172)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 22 juni 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] heeft bij voormeld exploot de notaris opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 april 2017. Op de rol van die datum heeft [appellant] de zaak aangebracht. De notaris heeft advocaat doen stellen.
Aan [appellant] is - onder voorbehoud van tijdige betaling van het griffierecht - een termijn van zes weken verleend voor het nemen van de memorie van grieven, derhalve tot 6 juni 2017.
2.2.
Op de rol van laatstgenoemde datum is geconstateerd dat het griffierecht niet was voldaan. Vervolgens is de zaak naar de rol van 13 juni 2017 verwezen voor 'Afwachten betaling griffierecht'.
2.3.
Op de rol van 13 juni 2017 is (opnieuw) geconstateerd dat het griffierecht niet is voldaan. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld aktes te nemen.
2.4.
Op de rol van 27 juni 2017 heeft de notaris een akte genomen.
2.5.
Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen.

3.De motivering

3.1.
Het verschuldigde griffierecht dient binnen vier weken te zijn betaald, voor appellant te rekenen vanaf de eerste roldatum en voor geïntimeerde vanaf zijn verschijning in het geding. De zaak wordt aangehouden zolang de betaling door appellant niet is verricht en de termijn van vier weken nog loopt, met dien verstande dat de termijn voor het indienen van de te nemen memorie doorloopt. Indien blijkt dat appellant het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, wordt de zaak naar de rol van twee weken later verwezen voor het alsnog betalen van het griffierecht. Indien appellant het griffierecht binnen die termijn alsnog heeft voldaan, wordt geen ontslag van instantie verleend (artikel 2.3.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, hierna: het Procesreglement).
3.2.
Na de constatering op de rol van 6 juni 2017 dat het griffierecht niet was betaald, is de zaak, zo begrijpt het hof, op de voet van laatstgenoemd artikel naar de rol van 13 juni 2017 verwezen voor het alsnog betalen van het griffierecht. Thans is het hof uit de financiële administratie gebleken dat [appellant] het griffierecht op 12 juni 2017, dus nog voor het verstrijken van de in artikel 2.3.2 van het Procesreglement bedoelde extra termijn, heeft betaald. Het verlenen van ontslag van instantie dient derhalve achterwege te blijven.
3.3.
De door [appellant] reeds naar het hof gezonden memorie van grieven wordt geacht op de rol van 6 juni 2017 te zijn genomen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van de memorie van antwoord.
3.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 augustus 2017 voor het nemen van de memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juli 2017.
griffier rolraadsheer