Volgens artikel 1 lid 1 van de EEX-Verordening (herschikt), Pb EU 2012, L 351/1, strekt het toepassingsgebied van de verordening zich uit tot “burgerlijke en handelszaken”. Bepaalde zaken, die nochtans onder dit begrip vallen, zijn echter door lid 2 van dit artikel van dit toepassingsgebied uitgezonderd. Zulks is onder meer het geval met het “het huwelijksvermogensrecht” (artikel 1 lid 2 sub a).
Het Hof van Justitie van (thans:) de EU heeft aan de term huwelijksvermogensrecht (toen nog: “huwelijksgoederenrecht”) de volgende uitleg gegeven:
“Doet zich tijdens een echtscheidingsgeding de noodzaak ener voorlopige regeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen der echtelieden gevoelen, dan staat zulk een regeling in nauwe samenhang met de oorzaken der echtscheiding en de persoonlijke situatie van de echtelieden en de uit het huwelijk geboren kinderen, zodat zij niet kan worden losgemaakt van de vragen betreffende de staat der personen welke door het slaken van de huwelijksband en de afwikkeling van het huwelijksgoederenregime worden opgeworpen.
De term “huwelijksgoederenrecht” omvat dan ook niet alleen de in sommige nationale wetgevingen bepaaldelijk en uitsluitend voor de goederen der echtelieden getroffen regelingen; zij betreft evenzeer alle vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit de huwelijksband – dan wel uit het slaken van de band – voortvloeien.
Geschillen, over de goederen der echtelieden tijdens een echtscheidingsprocedure gerezen, kunnen derhalve, al naar het geval, betreffen c.q. nauw samenhangen met: 1. vragen betreffende de staat der personen; 2. de vermogensrechtelijke betrekkingen der echtelieden, welke rechtstreeks uit de huwelijksband — of uit het slaken van die band — voortvloeien; 3. vermogensrechtelijke relaties der echtelieden, welke met het huwelijk geen verband houden. Vallen de tot laatstgenoemde categorie behorende geschillen onder het Verdrag, geschillen die tot beide eerstgenoemde categorieën behoren kunnen er niet onder worden gebracht.” (HvJ EG 27 maart 1979, De Cavel, zaak 143/78,
Jurispr., p. 1056, pt. 7, NJ 1979, 610).
Het Hof van Justitie heeft in dezelfde zin geoordeeld in zijn arrest van 31 maart 1982, W/H, zaak 25/81,
Jurispr., p. 1190, pt. 6. Advocaat-Generaal (hierna: AG) Léger heeft in zijn conclusie voor HvJ EG 15 mei 2003, Préservatrice Foncière Tiard SA/Staat der Nederlanden, zaak C-266/01,
Jurispr., p. I-4867, pt. 53 nog het volgende opgemerkt over artikel 1 lid 2 van de Verordening:
“Het is interessant erop te wijzen dat deze uitsluitingen [waaronder het huwelijksvermogens-recht, hof] onderwerpen betreffen die aan de wilsautonomie van partijen onttrokken zijn en de openbare orde raken.”
De AG beroept zich hiervoor op de totstandkomingsgeschiedenis van de Verordening, en dan met name op het rapport over het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, het zogenoemde “rapport-Jenard” (PB 1979, C 59, p. 1, 10).