ECLI:NL:GHSHE:2017:3105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
200.217.327_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei onder een verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 1 juni 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor de regeling eindigde zonder toekenning van de 'schone lei'. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.M. van der Linden, heeft in hoger beroep verzocht om verlenging van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2017 heeft het hof kennisgenomen van de argumenten van de appellante en de bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet altijd aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat de appellante inmiddels een betalingsregeling heeft getroffen voor een van de nieuwe schulden en dat zij gemiddeld 40 uur per week werkt. Het hof heeft besloten om de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om haar boedelachterstand en nieuwe schulden in te lopen. De verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, met uitzondering van de betaling van het salaris van de bewindvoerder, zijn tijdens deze verlenging opgeschort. De einddatum van de verlenging is vastgesteld op 15 januari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 juli 2017
Zaaknummer : 200.217.327/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/271 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Waddinxveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juni 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te beslissen haar schuldsaneringsregeling te verlengen met drie maanden dan wel voor een door het hof te bepalen periode, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Linden,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 april 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 26 juni 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 juni 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 23 april 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij arrest van dit hof van 30 december 2014 is de looptijd van deze regeling met een termijn van 12 maanden, derhalve tot 23 april 2017, verlengd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. Het schuldsaneringstraject van saniet is niet goed verlopen. Direct na toelating werd niet voldaan aan de (spontane) informatieplicht. Daarnaast had saniet een baan van slechts 24 uur per week, maar heeft zij daarnaast nauwelijks en niet aantoonbaar gesolliciteerd, waardoor niet is voldaan aan de (aanvullende) sollicitatieplicht. Op deze gronden heeft deze rechtbank de schuldsanering bij vonnis van 18 november 2014 tussentijds beëindigd. Saniet is in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof waar zij beterschap heeft beloofd. Het hof heeft haar bij arrest van 30 december 2014 een allerlaatste kans gegeven het schuldsaneringstraject goed te doorlopen, waarbij de termijn is verlengd met een jaar tot 22 april 2017.
2.4.
Nadat bij het Gerechtshof de regels van de schuldsanering aan de orde zijn gekomen en saniet beterschap heeft beloofd, heeft de bewindvoerder (nogmaals) de regels zoals die van toepassing zijn binnen de schuldsanering aan saniet toegezonden. Saniet heeft echter tot aan maart 2016 wederom niet voldaan aan de (spontane) informatieplicht en de aanvullende sollicitatieplicht. (…)
De schuldsanering is opnieuw voorgedragen voor tussentijdse beëindiging omdat er onvoldoende (aantoonbare) verbetering was. Ter zitting van 16 juni 2016 zijn de arbeidsplicht, informatieplicht en de boedelachterstand aan de orde gekomen. Saniet verklaarde zeker 36 uur per week te werken. De rechter heeft haar tot juli 2016 de kans gegeven om alsnog aan de verplichtingen te voldoen door de ontbrekende stukken aan te leveren, de boedelachterstand in te lopen en het aantal gewerkte uren aan te tonen. Nadien is saniet nagenoeg fulltime gaan werken. Er is echter niet steeds voldaan aan de spontane informatieverplichting, maar bij de eindzitting van 20 april 2017 geeft de rechter saniet een allerlaatste kans om de ontbrekende stukken aan te leveren om alsnog te voldoen aan de informatieverplichting en om aan de hand van de stukken vast te stellen of er voldoende is afgedragen aan de boedel.
2.5. (…)
Het niet volledig nakomen van de (spontane) informatieverplichting kan saniet worden toegerekend. Saniet is gedurende het schuldsaneringstraject meermaals zowel door de bewindvoerder, de rechter-commissaris en door het hof op haar spontane informatieverplichting gewezen. “
(…)
2.7.
Inmiddels zijn er echter nieuwe schulden ontstaan bij de Belastingdienst. Een schuld van € 731,- aan kindgebonden budget 2016 en een schuld € 165,-. aan zorgtoeslag 2017. Saniet heeft aan de bewindvoerder laten weten om een betalingsregeling te hebben verzocht, maar niet is aangetoond dat deze daadwerkelijk tot stand is gekomen.
2.8.
Daarnaast is er momenteel een boedelachterstand van € 986,90 ontstaan. Uit de tabel boedelbijdrage blijkt dat saniet in de maanden februari tot en met april 2017 niet meer heeft afgedragen aan de boedel.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij wel aan de spontane informatieplicht heeft voldaan. Het kwam regelmatig voor dat zij wel de benodigde stukken had toegestuurd aan de bewindvoerder en dat de bewindvoerder zich niettemin op het standpunt stelde de stukken niet ontvangen te hebben. [appellante] vindt het daarbij opmerkelijk dat de rechtbank met geen woord rept over de afspraak die rechtbank met haar en de bewindvoerder heeft gemaakt op de eindzitting van 20 april 2017. Deze afspraak hield onder meer in dat nadat de bewindvoerder kenbaar zou hebben gemaakt alle stukken te hebben ontvangen, zij een tweede eindrapport zou gaan opstellen, op welk eindrapport [appellante] een schriftelijke reactie mocht geven, waarna de rechtbank vonnis zou gaan wijzen. Mochten nog stukken ontbreken dan zou de bewindvoerder dit aan [appellante] en haar advocaat berichten en zouden de ontbrekende stukken alsnog aangeleverd kunnen worden. [appellante] vindt het wrang dat zowel de bewindvoerder als de rechtbank volledig aan deze afspraken voorbij gaan.
Mochten er nog stukken ontbreken, dan valt dit [appellante] dus niet toe te rekenen. De rechtbank onderbouwt voorts niet waarom bij het niet aantoonbaar kunnen maken van een betalingsregeling met de Belastingdienst, dit (mede) een reden vormt de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder verlening van de schone lei. Deze betalingsregeling is inmiddels tot stand gekomen, inhoudende een bedrag van € 52,- per maand. De schuld van € 165,- betreffende zorgtoeslag 2017 is reeds volledig voldaan. Daarnaast onderbouwt de rechtbank niet waarom een boedelachterstand reden is voor een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei. Overigens erkent [appellante] de boedelachterstand, maar zij acht zich financieel in staat deze boedelachterstand binnen drie maanden in te lossen. Derhalve wenst [appellante] in aanmerking te komen voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling teneinde de boedelachterstand volledig aan te zuiveren.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat de nieuwe schuld betreffende de zorgtoeslag 2017 inmiddels geheel is voldaan en dat op de andere nieuwe schuld aan de Belastingdienst van € 731,00 inmiddels wordt afgelost met een bedrag van € 52,00 per maand. Voorts geeft [appellante] aan dat zij met verschillende baantjes gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling gemiddeld 34 uur per week heeft gewerkt. Nu werkt zij, met meerdere baantjes tegelijk, gemiddeld 40 uur per week. Voorts geeft [appellante] desgevraagd aan dat zij noodgedwongen enige tijd niet aan de boedel heeft kunnen aflossen omdat haar zoons achttien jaar werden en dus een eigen ziektekostenverzekering nodig hadden. Haar ex-partner had uitsluitend een zorgtoeslag aangevraagd, maar was niet overgegaan tot het betalen van de premies. Nu is een en ander evenwel geregeld en kan [appellante] weer (extra) afdragen aan de boedel, zoals ook blijkt uit het overgelegde plan van aanpak.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 23 juni 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van de bewindvoerder om relevante stukken voor het schrijven van het verslag aan de rechter-commissaris en het berekenen van het vrij te laten inkomen is niets door [appellante] aangeleverd. Zelfs het expliciete verzoek, tijdens de terechtzitting d.d. 20 april 2017, om ontbrekende stukken vóór 4 mei 2017 alsnog aan te leveren is niet door [appellante] ingewilligd. Er zijn wederom geen stukken aangeleverd. De grief dat volgens [appellante] de bewindvoerder na aanlevering van de stukken op 4 mei 2017 haar nogmaals had moeten wijzen op de ontbrekende stukken, wordt door de bewindvoerder op grond van vorenstaande dan ook van de hand gewezen. Daarenboven berust op [appellante] een eigen zorgplicht tot het aanleveren van gegevens. Bij de mondelinge behandeling van het eerdere hoger beroep tegen een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op 17 december 2014 is door [appellante] een arbeidsovereenkomst van 4 uur per week naast haar reguliere baan van 24 uur overgelegd. Deze baan heeft [appellante] opgezegd, naar eigen zeggen omdat het werk haar niet beviel en zij een aanvullende baan had gevonden voor meer uren, zodat zij aan haar minimale verplichting van 36 uur per week zou komen. Gebleken is dat dit aantal niet is gehaald, want [appellante] werkte slechts 34 uur per week gemiddeld. De arbeidsovereenkomst om in de avonduren wekelijks 4 uur te werken, waardoor het gemiddelde van 36 uur per week wel gehaald zou worden, is door [appellante] zelf opgezegd.
[appellante] heeft geen enkele aanvullende sollicitatie aangeleverd. Sinds januari 2017 is geen afdracht aan de boedel meer gedaan. Opgemerkt wordt dat wegens ontbreken van gegevens voor het berekenen van het vrij te laten inkomen per 1 januari 2017, het vrij te laten inkomen van juli 2016 is aangehouden. Er zijn voorts bij de Belastingdienst twee nieuwe schulden ontstaan. Zowel zorgtoeslag 2016 ad. € 165,00 en kindgebonden budget 2016 ad. € 731,00.
[appellante] voert aan dat dit haar niet is toe te rekenen omdat er beschermingsbewind was tot 19 oktober 2016. Dit ontslaat haar echter niet van haar eigen verantwoordelijkheid. Aanvullend merkt de bewindvoerder op dat [appellante] geen recht meer had op kindgebonden budget vanaf november 2017 heeft omdat haar twee zonen in november 2017 de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Het teveel ontvangen bedrag aan kindgebonden budget was dan ook voor [appellante] voorzienbaar. Bovenstaande tekortkomingen kunnen volgens de bewindvoerder aan [appellante] worden toegerekend. Het lijkt erop dat zij niet rijp is - noch geweest is - voor de schuldsaneringsregeling. De veelvuldige kansen die [appellante] heeft gekregen en de lakse houding die zij ondanks diverse verzoeken blijft houden hebben er terecht toe geleid dat de schuldsaneringsregeling is beëindigd zonder schone lei. [appellante] is de verplichtingen tijdens het gehele schuldsaneringstraject niet naar behoren nagekomen, ondanks de duidelijke waarschuwing in het arrest van 30 december 2014, waar haar nog een kans is geboden middels een verlenging van de duur van het schuldsaneringstraject met één jaar.
3.7.
De bewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem (of haar) te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet steeds naar behoren is nagekomen. Zo is de voor [appellante] uit voornoemde regeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht stroef verlopen en heeft zij gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling gemiddeld 34 in plaats van 36 uur per week gewerkt zonder voor de twee uren die zij gelet op de hierbij van toepassing zijnde Recofa-richtlijn te kort kwam (aantoonbaar) aanvullend te solliciteren. Daarnaast heeft [appellante] een tweetal nieuwe schulden bij de Belastingdienst alsmede een boedelachterstand laten ontstaan. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. Van een “schone lei” kan naar het oordeel van het hof op dit moment dan ook geen sprake zijn.
3.8.3.
Daar staat evenwel tegenover dat [appellante] thans wel alle nog ontbrekende relevante stukken aan de bewindvoerder heeft doen toekomen, zij op dit moment gemiddeld 40 uur per week betaalde arbeid verricht, van de twee nieuwe schulden aan de Belastingdienst er inmiddels één volledig heeft voldaan en voor de andere een betalingsregeling heeft weten te treffen conform welke zij inmiddels aan het aflossen is en tevens, gelet op haar huidige inkomsten en uitgaven- als blijkend uit het door haar overgelegde plan van aanpak, in staat moet worden geacht om de ontstane boedelachterstand binnen afzienbare tijd volledig te compenseren.
3.8.4.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair ook door [appellante] is verzocht, nog eenmaal te verlengen en wel met een termijn van zes maanden, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging haar nieuwe schulden alsmede haar boedelachterstand volledig in te lopen. Bij deze beslissing wegen onder meer mee de omstandigheid dat [appellante] naast de zorg voor haar tot voor kort minderjarige kinderen voortdurend betaald werk heeft verricht met twee, soms drie, banen tegelijk, zij een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontstaan van de boedelachterstand, de hoogte van de achterstandbedragen te overzien is, alsook de door [appellante] tijdens de mondelinge behandeling betrokken houding ten aanzien van de gerezen financiële perikelen.
Met uitzondering van de maandelijkse betaling van het salaris van de bewindvoerder, welke verplichting doorloopt, zal [appellante] daarbij niet gehouden zijn aan de overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, te weten de (reguliere) informatieplicht, de sollicitatie- en arbeidsverplichting en de afdracht verplichting van ieder bedrag boven het vtlb. Het hof draagt [appellante] evenwel wel op om de bewindvoerder spontaan te informeren met betrekking tot alle zaken waarvan zij weet dan wel redelijkerwijs dient te onderkennen dat deze voor het aflossen op haar nieuwe schuld, het inlopen van haar boedelachterstand en de betaling van het salaris van de bewindvoerder van belang (kunnen) zijn.
3.8.5.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van zes maanden geïndiceerd is, zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 15 januari 2018, nu in de periode 23 april 2017 tot en met 14 juli 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (met inachtneming van r.o. 3.8.4 omtrent de verplichtingen tijdens de verlenging) met zes maanden na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 15 januari 2018;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2017.