In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een tussenvonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank heeft besloten dat [appellant] voor een medische keuring moet worden opgeroepen voordat er een beslissing kan worden genomen over het al dan niet verlenen van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder, op 10 maart 2014, de schuldsaneringsregeling voor [appellant] en zijn echtgenote uitgesproken. In het tussenvonnis van 8 mei 2017 werd geconstateerd dat er mogelijk sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieverplichting door [appellant], maar dat er ook aanwijzingen waren voor een medische gesteldheid die dit zou kunnen verklaren. De rechtbank heeft daarom een medische keuring bevolen, waarvan de rapportage uiterlijk op 19 juni 2017 moest worden ontvangen. [appellant] was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak op 14 juni 2017 mondeling behandeld, waarbij zowel [appellant] als zijn echtgenote, bijgestaan door hun advocaat, zijn gehoord. Het hof heeft geoordeeld dat tegen de tussenuitspraak van de rechtbank geen hoger beroep kan worden ingesteld, omdat deze uitspraak niet definitief is en afhankelijk is van de uitkomst van de medische keuring. Daarom heeft het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.