ECLI:NL:GHSHE:2017:2824

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
200.193.079_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bewindvoerder en mentor voor jongmeerderjarige met verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor een jongmeerderjarige met een verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek. De moeder van de jongmeerderjarige, die in eerste aanleg was benoemd als bewindvoerder en mentor, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om haar benoeming te handhaven, omdat zij meent dat zij in het belang van haar dochter kan handelen en dat er een vertrouwensrelatie bestaat. De jongmeerderjarige heeft in een verklaring aangegeven dat zij haar moeder als bewindvoerder en mentor wenst, omdat zij met haar meer kan bespreken en omdat zij haar moeder al haar hele leven kent.

Het hof heeft echter vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de belangen van de jongmeerderjarige op een adequate manier te behartigen. Er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat de moeder niet in staat is om objectief en in het belang van de jongmeerderjarige te handelen, gezien de verstoorde verhoudingen met de hulpverleners en de negatieve invloed die haar gedrag heeft op de jongmeerderjarige. De moeder heeft zich negatief opgesteld tegenover de hulpverlening en heeft zelfs politie-inzet veroorzaakt door op ramen en deuren van de instelling te slaan. Het hof heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is dat de jongmeerderjarige wordt beschermd door een professionele bewindvoerder en mentor die in staat zijn om samen te werken met de hulpverlening.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen. De moeder is niet benoembaar als bewindvoerder of mentor, omdat dit niet in het belang van de jongmeerderjarige zou zijn. Het hof benadrukt dat de belangen van de jongmeerderjarige voorop staan en dat er een professionele afstand nodig is om haar de zorg en ondersteuning te bieden die zij nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 juni 2017
Zaaknummer: 200.193.079/01
Zaaknummers eerste aanleg: 4344174 OV VERZ 15-7444 en 4344184 OV VERZ 15-7445
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
de moeder van na te noemen [jongmeerderjarige] , hierna: de moeder,
advocaat: mr. K.C.A.M. Oomen.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
  • [jongmeerderjarige] , verblijvende te [verblijfplaats] bij Amarant (beschermde woonvoorziening van Idris), hierna: [jongmeerderjarige] , dan wel de rechthebbende;
  • mevrouw [de bewindvoerder ] , handelend onder de naam “ [vestigingsnaam 1] Bewindvoering,” hierna: de bewindvoerder;
  • mevrouw [de mentor 1] , handelend onder de naam “Mentorschap [vestigingsnaam 2] ,” hierna: de mentor;
  • [de vader van de jongmeerderjarige] , de vader van [jongmeerderjarige] , hierna: de vader;
  • [de zus van de jongmeerderjarige 1] , zus van [jongmeerderjarige] , hierna: [de zus van de jongmeerderjarige 1] en;
  • [de zus van de jongmeerderjarige 2] , zus van [jongmeerderjarige] , hierna [de zus van de jongmeerderjarige 2] .
Als informant wordt aangemerkt:
- Idris, gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton, zittingsplaats Tilburg, van 2 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juni 2016 – en zoals nader gespecificeerd bij haar brief van 20 januari 2017 –, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het gaat om wie tot mentor en bewindvoerder over [jongmeerderjarige] zijn benoemd) en alsnog over te gaan tot benoeming van haar als bewindvoerder en mentor van [jongmeerderjarige] , subsidiair een door de moeder aan te geven persoon te benoemen als mentor en de heer [de bewindvoerder] , verbonden aan PNR Holding BV handelend onder de naam “ [Bewind] Bewind”, te benoemen tot bewindvoerder.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.1.
Op 26 januari 2017 heeft de eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. D. van der Putten, waarnemend voor mr. Oomen;
  • de bewindvoerder en de mentor.
2.3.2.
Op 27 maart 2017 heeft de voorzitter (in het bijzijn van de griffier) [jongmeerderjarige] gehoord in haar woonvoorziening te [woonplaats] . Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. De moeder en de belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
2.3.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 6 juni 2017. Bij deze gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Oomen;
  • de bewindvoerder en de mentor;
  • mevrouw [de zus van de jongmeerderjarige 1] ;
  • mevrouw [de zus van de jongmeerderjarige 2] ;
  • namens Idris: mevrouw [persoonlijk begeleider van de jongmeerderjarige] (persoonlijk begeleider van [jongmeerderjarige] ), hierna: [persoonlijk begeleider van de jongmeerderjarige] , en de heer [behandelcoördinator/GZ-psycholoog] (behandelcoördinator/GZ-psycholoog), hierna [behandelcoördinator/GZ-psycholoog] .
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van mr. Oomen van 23 juni 2016;
  • het faxbericht van mr. Oomen van 20 januari 2017;
  • de brief van Idris van 21 april 2017;
  • het faxbericht van mr. Oomen van 5 mei 2017;
  • het faxbericht van mr. Oomen van 1 juni 2017;
  • het ter zitting door mr. Oomen overgelegde handgeschreven stuk van de vader, gedateerd 17 mei 2017.
2.4.2.
Ter zitting van 6 juni 2017 is gebleken dat de bewindvoerder en de mentor niet beschikten over de faxberichten van mr. Oomen van 5 mei 2017 en 1 juni 2017. Het hof heeft de bewindvoerder en de mentor de gelegenheid gegeven om deze stukken ter zitting alsnog door te nemen.
De bewindvoerder en de mentor waren evenmin bekend met de inhoud van voormeld stuk van de vader dat mr. Oomen ter zitting van 6 juni 2017 heeft overgelegd. Ofschoon de mentor aanvankelijk bezwaar had tegen overlegging van deze brief, heeft zij (met de bewindvoerder) na een korte leespauze alsnog kennis genomen van de inhoud hiervan. Het hof laat het stuk, dat eenvoudig te doorgronden is daarom toe.

3.De beoordeling

3.1.
[jongmeerderjarige] is geboren op [geboortedatum] 1997. Het hof begrijpt uit de inhoud van de stukken dat zij op driejarige leeftijd verstandelijk gehandicapt is geraakt. Tot haar dertiende levensjaar heeft zij bij haar moeder gewoond. Daarna heeft zij verbleven in een diagnostisch centrum.
Sinds juni 2015 verblijft zij binnen de huidige accommodatie van Idris.
3.2.1.
De moeder heeft de kantonrechter ten behoeve van [jongmeerderjarige] verzocht om een onderbewindstelling en een mentorschap onder gelijktijdige benoeming van haar als bewindvoerder en mentor.
3.2.2.
Bij tussenbeschikking van 28 december 2015 heeft de kantonrechter de ouders van [jongmeerderjarige] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk een professionele bewindvoerder en mentor voor te dragen.
De kantonrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.2.3.
Vervolgens heeft de kantonrechter bij tussenbeschikking van 22 februari 2016 mevrouw [beoogd bewindvoerder] (beoogd bewindvoerder) en mevrouw [beoogd mentor] (beoogd mentor) in de gelegenheid gesteld om kennis te maken met [jongmeerderjarige] , in afwezigheid van de moeder.
De kantonrechter heeft nogmaals iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, over de goederen die [jongmeerderjarige] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met benoeming van mevrouw [de bewindvoerder ] tot bewindvoerder.
Voorts heeft de kantonrechter ten behoeve van [jongmeerderjarige] een mentorschap ingesteld en daarbij mevrouw [de mentor 1] benoemd tot mentor.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder wenst als bewindvoerder en mentor van [jongmeerderjarige] te worden aangesteld; dit is conform de wens van haar dochter alsook in [jongmeerderjarige] ’s belang. De bestaande vertrouwensrelatie tussen de moeder en haar dochter is hierbij van cruciaal belang.
De moeder heeft tot de datum van de beschikking waarvan beroep altijd de belangen van [jongmeerderjarige] behartigd en alle financiële en praktische zaken voor [jongmeerderjarige] geregeld. Er is niet gebleken is dat zij dit niet naar behoren heeft gedaan.
De kantonrechter heeft ten onrechte bijzondere betekenis toegekend aan de mening van [behandelcoördinator/GZ-psycholoog] . Er was sprake van een slechte verstandhouding tussen [behandelcoördinator/GZ-psycholoog] en de moeder. Dit maakt dat de kantonrechter de mening van [behandelcoördinator/GZ-psycholoog] niet als doorslaggevend en als enige reden had mogen gebruiken.
Er is sprake van een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en er loopt een klachtprocedure tegen de Amarant groep. Ook is er een klacht ingediend over de handelwijze binnen Amarant. De moeder zou eveneens op 1 juni 2016 aangifte doen tegen Amarant en met name betreffende de handelwijze binnen de instelling. [jongmeerderjarige] moet regelmatig als straf voor langere periode in de separeercel verblijven. Daarnaast wordt [jongmeerderjarige] regelmatig gefixeerd, waardoor letsel is ontstaan. Er is sprake van een verstoorde verhouding tussen de moeder en de instelling waar [jongmeerderjarige] verblijft. De moeder ziet dat [jongmeerderjarige] sinds haar verblijf bij Amarant zowel geestelijk als lichamelijk achteruit gaat.
Ter zitting van 6 juni 2017 heeft mr. Oomen hieraan toegevoegd dat het de moeder met name gaat om het mentorschap; zij kan instemmen met een externe bewindvoerder met dien verstande dat dit
nietmevrouw [de bewindvoerder ] is, maar iemand die door de moeder wordt aangedragen.
3.5.
[jongmeerderjarige] heeft – zakelijk weergegeven – op 27 maart 2017 verklaard dat zij wenst dat de moeder haar bewindvoerder en mentor wordt, omdat zij met haar moeder meer kan bespreken en omdat zij haar moeder al haar hele leven kent.
De mentor bezoekt [jongmeerderjarige] ongeveer eens per vier weken en zij hebben het dan over leuke dingen. [jongmeerderjarige] vindt dat de bewindvoerder het wel goed doet, maar zij wil toch liever dat haar moeder het doet. [jongmeerderjarige] denkt dat ze dan vaker naar huis kan en meer uitstapjes kan maken. [jongmeerderjarige] zou graag worden geplaatst in [plaats] .
De leiding is er niet bij als de moeder [jongmeerderjarige] bezoekt. De moeder belt wel eens met de leiding, maar daar merkt [jongmeerderjarige] niets van. Aan de ene kant vindt [jongmeerderjarige] het fijn bij Amarant, maar aan de andere kant vindt [jongmeerderjarige] de regels die daar gelden niet fijn. Zo moet ze zeven keer per dag op haar kamer zitten en mag ze niet naar buiten; haar moeder wil dit graag veranderen en dat is wat [jongmeerderjarige] ook graag wil.
3.6.
De mentor is zowel verschenen ter zitting van 26 januari 2017 als op 6 juni 2017. Kort samengevat heeft zij het volgende verklaard.
De mentor heeft geprobeerd om een kennismakingsgesprek met de moeder te realiseren, maar de moeder heeft deze gesprekken een paar keer afgezegd. Toen het gesprek uiteindelijk plaatsvond, werd de mentor volledig genegeerd door de moeder. De mentor heeft het gevoel dat de moeder haar niet accepteert als mentor van [jongmeerderjarige] , terwijl de mentor veertig jaar in de zorg heeft gewerkt. Het contact tussen de mentor en [jongmeerderjarige] verloopt prettig; zij drinken dan wat samen of bezoeken de kinderboerderij.
Hoewel de moeder propageert het beste met [jongmeerderjarige] voor te hebben, laten haar gedragingen het tegendeel zien. De moeder bespreekt zaken met [jongmeerderjarige] die spanning opleveren; daarom worden de bezoeken onder begeleiding gedaan. De moeder houdt zich niet aan afspraken met Amarant (onder meer over de bezoektijden), waardoor er conflicten zijn ontstaan.
De mentor waakt ervoor om veel contact met de moeder te hebben, omdat zij recentelijk nog telefonisch door haar is bedreigd.
3.7.
Ook de bewindvoerder is bij de mondelinge behandelingen in hoger beroep van 26 januari 2017 en 6 juni 2017 verschenen. De bewindvoerder heeft, kort samengevat, als volgt verklaard.
De bewindvoerder had de moeder uitgenodigd voor een gesprek. De moeder heeft de afspraak echter afgezegd en geeft aan geen tijd te hebben voor een nieuwe afspraak. De moeder wil niet in gesprek gaan met de bewindvoerder.
De moeder weigert om de door [jongmeerderjarige] verkregen schadevergoeding van € 4.000,= over te maken. Er was een te dure ziektekostenverzekering en er was geen zorgtoeslag aangevraagd. Ook lag er nog een tandartsrekening die reeds gedeclareerd had kunnen worden vóórdat er sprake was van de onderbewindstelling.
De kleding voor [jongmeerderjarige] was te groot of te klein. Het is in het belang van [jongmeerderjarige] dat er geld voor haar beschikbaar is, maar de moeder wil niet meewerken; zij wil 100 % controle over [jongmeerderjarige] en zet daarbij haar eigen belang voorop.
Het contact tussen bewindvoerder en [jongmeerderjarige] verloopt prima.
3.8.
[behandelcoördinator/GZ-psycholoog] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 6 juni 2017, beknopt uiteengezet, als volgt verklaard.
De samenwerking met de moeder verloopt moeizaam en het gedrag van de moeder veroorzaakt spanningen bij [jongmeerderjarige] . [jongmeerderjarige] is gebaat bij een bewindvoerder en een mentor die kunnen samenwerken met de hulpverlening. Dit lukt niet met de moeder. De moeder vecht allerlei beslissingen aan, deponeert klachten en verschijnt vervolgens niet op klachtgesprekken, maar benadert wel de media om kwaad te spreken over Idris; dat is geen basis voor samenwerking. Daarnaast heeft de moeder bepaalde inzichten over de problematiek van [jongmeerderjarige] en de gewenste behandelmethode en weigert zich door deskundigen te laten voorlichten. [jongmeerderjarige] is niet wilsbekwaam om een oordeel te geven over het mentor- en bewindvoerderschap. Zij staat onder invloed van de moeder en de moeder instrueert [jongmeerderjarige] (onder uiting van dreigementen) wat [jongmeerderjarige] moet zeggen.
[persoonlijk begeleider van de jongmeerderjarige] heeft tijdens de behandeling in hoger beroep op 6 juni 2017 verklaard zich aan te sluiten bij de verklaring van [behandelcoördinator/GZ-psycholoog] en voorts nog het volgende, eveneens beknopt uiteengezet.
De moeder bespreekt met [jongmeerderjarige] dat zij [jongmeerderjarige] gaat weghalen uit de instelling, waardoor [jongmeerderjarige] een groot stuk veiligheid verliest. [jongmeerderjarige] is ambivalent in haar contact met de moeder; de ene keer verloopt het positief en de andere keer wil [jongmeerderjarige] de moeder niet zien. De moeder luistert niet naar de wensen van [jongmeerderjarige] en zij respecteert haar grenzen niet. Een voorbeeld hiervan is dat de moeder, ondanks dat [jongmeerderjarige] aangaf geen bezoek van haar moeder te wensen op enig moment, op de ramen en deuren van de instelling heeft geslagen en dat de moeder pas is vertrokken na tussenkomst van de politie. Het probleemgedrag van [jongmeerderjarige] neemt hierdoor toe.
3.9.
[de zus van de jongmeerderjarige 2] heeft ter zitting van 6 juni 2017 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
De moeder is niet de geschikte persoon om als mentor en/of bewindvoerder te worden benoemd. Zij veroorzaakt altijd onrust en problemen en praat louter negatief over hulpverlening. [jongmeerderjarige] wordt hierdoor aangestoken en heeft hier last van.
[de zus van de jongmeerderjarige 1] heeft op laatstgenoemde zitting volgend op de verklaring van [de zus van de jongmeerderjarige 2] , waarbij zij zich heeft aangesloten, nog verklaard – zakelijk weergegeven – dat [jongmeerderjarige] bij Idris de volledige zorg en hulp krijgt die zij nodig heeft. Wat de moeder wenst, is uitsluitend conform haar eigen belang maar druist in tegen het belang van [jongmeerderjarige] . De moeder is niet bekwaam om te denken voor [jongmeerderjarige] en om voor [jongmeerderjarige] te zorgen.
Beide zussen kunnen zich naar hun verklaringen volledig vinden in voormelde bevindingen en conclusies van Idris.
3.10.
Uit het genoemd door mr. Oomen ter zitting overgelegd stuk van de vader blijkt dat de vader zich schaart achter het besluit van de moeder dat zij het mentorschap ten behoeve van [jongmeerderjarige] op zich wenst te nemen.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Uit het dossier is gebleken dat [jongmeerderjarige] te kampen heeft met een verstandelijke beperking (haar ontwikkelleeftijd is ongeveer vijf jaar) en forse psychiatrische problematiek. Op jonge leeftijd heeft zij een posttraumatische stressstoornis ontwikkeld, een dissociatieve identiteitsstoornis en een conversiestoornis. Door de complexe problematiek is een langdurige en intensieve behandeling in een gespecialiseerde en beschermde setting noodzakelijk.
3.11.2.
Het hof constateert allereerst dat voldoende aannemelijk is geworden – en overigens ook niet in geschil is – dat [jongmeerderjarige] als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
De kantonrechter heeft daarom ten behoeve van [jongmeerderjarige] een mentorschap alsmede een bewind ingesteld over haar huidige en toekomstige goederen.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor wie er in deze kwestie tot bewindvoerder en mentor dienen te worden benoemd.
3.11.3.
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW respectievelijk 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van een bewindvoerder en/of mentor de uitdrukkelijke voorkeur van respectievelijk de rechthebbende en/of betrokkene tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. De wet spreekt – indien de betrokkene/ rechthebbende geen echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel heeft – in het vierde lid van voorgaande wetsartikelen de voorkeur uit voor één van diens ouders, kinderen, broers of zusters.
Hoewel [jongmeerderjarige] haar uitdrukkelijke voorkeur heeft uitgesproken om haar moeder tot bewindvoerder en mentor te benoemen, is het hof van oordeel dat er sprake is van gegronde redenen die zich tegen de benoeming van de moeder verzetten, gelet op het volgende.
3.11.4.
Voor het hof staat vast dat de verhoudingen tussen de moeder enerzijds en de overige betrokkenen (met name Idris) anderzijds verstoord zijn geraakt en dat [jongmeerderjarige] zich midden in dat spanningsveld bevindt. Het hof is van oordeel dat de situatie van [jongmeerderjarige] om veelvuldig overleg van de bewindvoerder/mentor met de begeleiders en hulpverleners van Idris vraagt; een constructieve samenwerking tussen de moeder en Idris is blijkens de stukken een problematisch punt (gebleven). In haar contact met de medewerkers van Idris stelt de moeder zich zeer negatief en wantrouwend op. Ook heeft zij, nadat haar een bezoek aan [jongmeerderjarige] was ontzegd, bij de woonvoorziening op ramen en deuren geslagen wat heeft geleid tot een politie interventie. [jongmeerderjarige] heeft op haar manier last van de gedragingen van haar moeder.
Hoewel het hof een zeer betrokken moeder ziet, vergt de ernstige problematiek van [jongmeerderjarige] dat de moeder met afstand beslissingen kan nemen die in [jongmeerderjarige] ’s belang zijn. De moeder heeft tot op heden onvoldoende laten zien dat zij voldoende inzicht heeft in de forse beperkingen van [jongmeerderjarige] en zij staat niet open om zich te laten voorlichten door deskundigen hieromtrent. In dit verband acht het hof van belang – zoals voldoende uit de stukken en uit de afgelegde verklaringen van alle betrokkenen (de bewindvoerder, de mentor, twee medewerkers van Idris en beide zussen van [jongmeerderjarige] ) naar voren is gekomen – dat de situatie rondom [jongmeerderjarige] in het verleden regelmatig is ontspoord en dat de moeder, zowel op financieel gebied als op immaterieel gebied, beslissingen heeft genomen die niet in het belang van [jongmeerderjarige] waren en waarmee zij [jongmeerderjarige] , zowel direct en indirect, ernstig heeft belast.
3.11.5.
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [jongmeerderjarige] noodzakelijk dat er sprake is van een strak hulpverleningskader, waarbij een professionele mentor en bewindvoerder nauw in contact staan met begeleiders en hulpverleners van Idris over de financiële en niet-financiële zorg van [jongmeerderjarige] en met professionele afstand beslissingen nemen, zodat [jongmeerderjarige] de rust krijgt die zij – temeer gezien haar ernstige persoonlijke problematiek – dringend nodig heeft. Het hof acht het teneinde deze rust voor [jongmeerderjarige] te verkrijgen noodzakelijk, hoe betreurenswaardig ook, dat de moeder op een zekere afstand van [jongmeerderjarige] dient te komen. In de keuzes die een mentor en bewindvoerder ten behoeve van een rechthebbende maakt, dienen de belangen van de rechthebbende leidend te zijn en de moeder heeft tot op heden niet laten zien dat zij zich kan inleven in [jongmeerderjarige] , en zich waar nodig kan schikken naar de behoeften van [jongmeerderjarige] . Een benoeming van de moeder tot mentor en/of bewindvoerder van [jongmeerderjarige] is dan ook onwenselijk en niet in haar belang.
3.11.6.
Het hof is verder van oordeel dat niet is gebleken dat de door de kantonrechter aangestelde mentor en bewindvoerder de niet-financiële en de financiële belangen van [jongmeerderjarige] onvoldoende behartigen. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om een andere bewindvoerder of mentor te benoemen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof het hoger beroep van de moeder zal afwijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.A.R.M. van Leuven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. van der Horst.