3.2.[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang:
1) dat de rechtbank voor recht verklaart dat [geïntimeerden c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld door:
a) het beschadigen van eigendommen van [appellant] door de hemelwaterafvoer naar de gezamenlijke regenwaterafvoergoot te verstoren en door over de grens heen te bouwen en/of (dak)materialen aan te brengen over de erfgrens heen;
b) bij de renovatie van het dak de erfgrens niet te respecteren en pannen van en op het dak van [appellant] weg te halen en te vervangen door andersoortige pannen, afwijkend ook in kleur, en hoger dan de rest van [appellant] ’ pannendak;
2) de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] om de door ing. [partijdeskundige aan de zijde van appellant] geadviseerde bouwkundige maatregelen te treffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3) de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] om aan [appellant] te betalen een schadevergoeding ad € 7.550,-, subsidiair een schadevergoeding op te maken bij staat, het schadebedrag te vermeerderen met wettelijke rente;
met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten.
3.3.1.De rechtbank heeft vervolgens een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013.
3.3.2.Bij tussenvonnis van 6 november 2013 heeft de rechtbank overwogen dat zij voornemens is om een deskundige te benoemen, ter beoordeling van de stellingen van partijen en de bevindingen van de door partijen ingeschakelde deskundigen en ter beantwoording van een aantal in het vonnis weergegeven vragen, en heeft zij partijen in staat gesteld om zich dienaangaande uit te laten.
3.3.3.Bij tussenvonnis van 29 januari 2014 heeft de rechtbank ing. L.G.M. Bremen (hierna ook te noemen: Bremen) benoemd tot deskundige en een onderzoek door deze deskundige bevolen ter beantwoording van een vijftiental in het vonnis opgenomen vragen, na kennisneming van hetgeen door de partijdeskundigen is aangevoerd.
3.3.4.De deskundige Bremen heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport d.d. 11 juni 2014. Partijen hebben vervolgens nader geconcludeerd.
3.3.5.In het eindvonnis waarvan beroep heeft de rechtbank, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang:
1) [geïntimeerden c.s.] op straffe van verbeurte van een (tot € 1.500,-) gemaximeerde dwangsom hoofdelijk veroordeeld om een in het vonnis nader aangeduide rij dakpannen op zowel de voorzijde als de achterzijde van het dak van [appellant] te vervangen door dakpannen van een zoveel mogelijk gelijke kleur als de overige dakpannen op dat dak, met de bepaling dat als het maximum van de dwangsommen is verbeurd [appellant] de werkzaamheden op kosten van [geïntimeerden c.s.] zal kunnen uitvoeren en daarvoor maximaal € 932,- ten laste van [geïntimeerden c.s.] zal mogen brengen;
2) de vorderingen van [appellant] in verband met het dak voor het overige afgewezen,
onder compensatie van de proceskosten.
De grieven en de omvang van het hoger beroep
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven (I-VII) aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis van 5 november 2014 en tot het alsnog toewijzen van zijn volledige vordering in verband met het dak, met veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten in beide instanties (waaronder de deskundigenkosten). [appellant] heeft daarnaast – zonder dit evenwel expliciet aan te geven – zijn eis vermeerderd en vergoeding gevorderd van de door hem gemaakte kosten van zijn deskundige [partijdeskundige aan de zijde van appellant] .
3.4.2[geïntimeerden c.s.] hebben geantwoord in principaal hoger beroep en zij hebben daarnaast in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd. [geïntimeerden c.s.] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis van 5 november 2014 voor zover daarin de vordering van [appellant] is toegewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd en tot bekrachtiging van dat vonnis voor het overige, onder veroordeling van [appellant] om aan [geïntimeerden c.s.] te betalen de kosten van de door [geïntimeerden c.s.] ingeschakelde deskundige ad € 1.827,10, dit bedrag vermeerderd met rente, en onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.5.1.[appellant] stelt (onder 3.) in zijn memorie van grieven in principaal hoger beroep dat hij zich (ook) niet kan verenigen met de tussenvonnissen van 6 november 2013 en 29 januari 2014, zodat hij (ook) ter zake deze vonnissen in hoger beroep is gekomen. Het hof constateert dat tegen deze beide tussenvonnissen evenwel geen grieven zijn gericht. [appellant] zal daarom in het tegen de tussenvonnissen van 6 november 2013 en 29 januari 2014 ingestelde principaal hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.2.Voor zover het betreft de in incidenteel hoger beroep door [geïntimeerden c.s.] gevorderde kosten van de door [geïntimeerden c.s.] ingeschakelde deskundige (ad € 1.827,10, met rente), geldt het volgende. Dit deel van de grief behelst een vordering in reconventie, die niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. [geïntimeerden c.s.] zullen daarom in zoverre in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
In hoger beroep: algemeen
3.6.1.In de visie van [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte niet al zijn vorderingen toegewezen. Dit heeft hij onderbouwd met een aantal grieven met toelichting. Waar het om gaat is welke gronden [appellant] hierin heeft opgenomen ten betoge dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Deze gronden kunnen zowel bestaan uit bezwaren tegen beslissingen van de rechtbank, als uit nieuwe stellingen die [appellant] in hoger beroep betrekt.
3.6.2.Inzet van de procedure in hoger beroep is allereerst de vordering van [appellant] tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat [geïntimeerden c.s.] jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld door het beschadigen van zijn eigendommen, namelijk:
1) door de waterafloop naar de gezamenlijke regenwaterafvoergoot te verstoren, waardoor [appellant] wateroverlast ervaart en vochtschade aan de goten aan voor-en achtergevel;
2) door bij de renovatie van het dak de erfgrens niet te respecteren en pannen van en op het dak van [appellant] weg te halen en te vervangen door andersoortige pannen, afwijkend ook in kleur, en hoger dan de rest van [appellant] ’ pannendak.
[appellant] vordert vervolgens dat [geïntimeerden c.s.] bepaalde bouwkundige maatregelen treffen en tot schadevergoeding worden veroordeeld vanwege de door de werkzaamheden veroorzaakte schade.
3.6.3.Het hof zal de grieven in principaal hoger beroep en de grief in incidenteel hoger beroep hierna gezamenlijk bespreken, per thema.
3.7.1.Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat de rechter vrij is in de waardering van het oordeel van een door hem benoemde deskundige. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies van de deskundige in zijn beslissing zal volgen, alle terzake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en hij dient op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of er aanleiding is van de conclusies van de deskundige af te wijken. De rechter behoeft zijn beslissing om de conclusies van de door hem benoemde deskundige te volgen - ook indien deze conclusies afwijken van die van een partij-deskundige - in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rechter moet in dat geval echter wel ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door de rechter benoemde deskundige, indien die bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van die zienswijze.
3.7.2.In hoger beroep stelt [appellant] dat de rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundige Bremen te summier is om de gehele kwestie aan op te hangen, mede gezien de uitvoerige rapporten van de partijdeskundigen. De deskundige heeft verder de stellingen van [appellant] niet technisch weerlegd, en zijn opvattingen zijn innerlijk tegenstrijdig gezien zijn opmerking dat het werk kwalitatief goed was, terwijl er wel kleine afwijkingen van de norm zijn geconstateerd, aldus [appellant] .
3.7.3.[appellant] ziet er aan voorbij dat het in deze procedure niet zozeer gaat om de vraag of het werk aan het dak van [geïntimeerden c.s.] al dan niet naar behoren is uitgevoerd, maar dat het gaat om de vraag of door [geïntimeerden c.s.] jegens [appellant] onrechtmatig is gehandeld en daarbij schade is toegebracht. In dat kader zijn door de rechtbank vragen aan de deskundige gesteld, die de deskundige heeft beantwoord, waarbij hij onder meer kennis heeft genomen van de partijdeskundigenrapporten. Een van de onderdelen van zijn antwoord was dat naar zijn deskundige mening het werk bij [geïntimeerden c.s.] goed was uitgevoerd.
3.7.4.Volgens de hoofdregels van bewijslastverdeling rust op [appellant] de stelplicht en de bewijslast van de door hem gestelde onrechtmatige daden en de geleden schade. Daartoe heeft [appellant] zich beroepen op rapportages van Ing. [partijdeskundige aan de zijde van appellant] (hierna: [partijdeskundige aan de zijde van appellant] ). In hoger beroep heeft hij nog een aanvullend rapport van [partijdeskundige aan de zijde van appellant] overgelegd. [geïntimeerden c.s.] hebben op hun beurt dit bewijs getracht te ontkrachten door een rapport van [partijdeskundige aan de zijde van geintimeerden c.s.] (hierna: [partijdeskundige aan de zijde van geintimeerden c.s.] ). Daarop heeft de rechtbank een eigen, onafhankelijke deskundige - Bremen - benoemd. Ook het rapport van Bremen dient te worden beschouwd als een bewijsmiddel in het kader van het door [appellant] te leveren bewijs.
3.7.5.Zelfs als het zo zou zijn dat het werk bij [geïntimeerden c.s.] minder goed zou zijn uitgevoerd – zoals [appellant] stelt – dan nog is dat geen kwestie die [appellant] aangaat, indien daardoor niet onrechtmatig jegens hem wordt gehandeld dan wel hij daardoor geen schade lijdt. Dat hij schade lijdt door de gesteld mindere uitvoering van het werk is niet bewezen.
3.8.1.De rechtbank heeft haar oordeel met betrekking tot de gestelde schade vanwege de veranderde waterafloop geheel gebaseerd op het rapport van de door haar benoemde deskundige Bremen. Op bladzijde 1 van zijn rapport vermeldt de deskundige dat het gerenoveerde dak van [geïntimeerden c.s.] volgens de reguliere normen technisch en functioneel goed en met vakkundig vakmanschap, zonder uitvoeringsfouten is uitgevoerd door de dakdekker aan wie [geïntimeerden c.s.] het werk aan het dak hadden uitbesteed. Als antwoord op de vragen a) en b) geeft de deskundige aan dat als gevolg van de dakrenovatie van [geïntimeerden c.s.] niet meer water afwatert op de bakgoot van [appellant] dan vóór 2011 het geval was, omdat de totale oppervlakte van de dakvlakken niet is gewijzigd. De dakrenovatie is volgens de deskundige niet nadelig en/of belastend voor het huis van [appellant] en daaraan wordt geen schade toegebracht door de dakrenovatie.
3.8.2.[appellant] heeft op de conceptrapportage van de deskundige gereageerd met een brief waarin hij uitvoerig aangeeft dat en waarom denkbaar is dat het regenwater niet in de kilgoot terecht komt maar op het dak van [appellant] .
3.8.3.De deskundige heeft hierop gereageerd dat hij zijn standpunt handhaaft en dat de opmerkingen van (de deskundige van) [appellant] hoofdzakelijk van esthetische en visuele aard zijn en voor zover het technische kwaliteitsopmerkingen betreft dit slechts kleine afwijkingen van de norm zijn. Afhankelijk van de hoeveelheid neerslag, windrichting en windkracht zal er ook altijd afstromend dakwater op het dak van [appellant] terecht komen, aldus de deskundige.
3.8.4.In het licht van de opvattingen van de door de rechtbank benoemde deskundige is het hof van oordeel dat in hoger beroep ter onderbouwing van de gestelde veranderde waterloop na de renovatie en de daardoor optreden schade voor [appellant] door [appellant] onvoldoende is gesteld. Allereerst voert [appellant] ook slechts aan dat “denkbaar” is dat door de uitvoering van het werk bij [geïntimeerden c.s.] meer regenwater op het dak van [appellant] terechtkomt, en spreekt hij over “dreigende schade”. De deskundige heeft hierover reeds aangegeven dat onder bepaalde omstandigheden altijd water op het dak van [appellant] zal komen. Dat is door [appellant] niet (gemotiveerd) ontkend: zijn deskundige [partijdeskundige aan de zijde van appellant] schrijft in zijn aanvullend rapport ook slechts dat voorheen “mogelijk” hemelwater werd afgevoerd door verholen kilgoten. Door [appellant] is ook niet ontkend dat het oppervlakte van het dak van [geïntimeerden c.s.] gelijk is gebleven. Niet is door hem gemotiveerd aangegeven dat en waarom er ondanks dat gelijk gebleven oppervlakte méér water op zijn dak terechtkomt dan vóór de renovaties en dat en welke schade hij daardoor lijdt. De enkele stelling dat verholen kilgoten door open kilgoten zijn vervangen is daarvoor onvoldoende, reeds gegeven de eigen stellingen van [appellant] dat de verholen kilgoten voor de renovatie verstopt waren.
3.8.5.De stelling van [appellant] dat het (kilvlak van het) dak van [geïntimeerden c.s.] na de renovatie hoger is komen te liggen dan het dak van [appellant] , en dat [appellant] daardoor is benadeeld, wordt niet gevolgd. [geïntimeerden c.s.] hebben gesteld dat het vlak van het zadeldak dat direct grenst aan het dakvlak van [appellant] niet aan de buitenzijde, maar aan de binnenzijde is geïsoleerd en dat dat dakvlak dus niet is verhoogd. Dat is door [appellant] niet gemotiveerd weersproken. De deskundige heeft, zoals hierboven weergegeven, gemotiveerd aangegeven dat het werk bij [geïntimeerden c.s.] goed is uitgevoerd, welk oordeel het hof overneemt.
3.8.6.De stelling van [appellant] dat het feit dat het dak van [geïntimeerden c.s.] verhoogd zou zijn het door hem geschetste gevolg zou hebben gehad is onvoldoende feitelijk onderbouwd en door [geïntimeerden c.s.] gemotiveerd betwist.
De vochtschade aan de goten
3.9.1.Hetzelfde heeft te gelden voor de gestelde vochtschade aan de goten. [appellant] heeft gesteld dat die vochtschade door verwaarloosd onderhoud door [geïntimeerden c.s.] (waaronder het lekken en het verstopt laten van de verholen kilgoten, zo begrijpt het hof) is ontstaan. Zijn bewijs voor deze stelling is gelegen in het rapport [partijdeskundige aan de zijde van appellant] . Dit rapport is door de eigen deskundige van [geïntimeerden c.s.] , maar ook door de door de rechtbank benoemde deskundige Bremen gemotiveerd weersproken. Bremen heeft aangegeven dat er géén schade is ontstaan door de werkzaamheden van [geïntimeerden c.s.] aan de goten van [appellant] , en dat de geconstateerde schade was ontstaan door ouderdom. Hiertegen heeft [appellant] slechts een herhaling van de eigen stellingen ingebracht. Evenmin als in eerste aanleg, heeft hij in appel de gestelde vochtschade op enigerlei wijze aangetoond.
3.9.2.Daarmee is de conclusie dat [appellant] het deskundigenrapport op deze punten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, voor zover dat relevant is voor de beoordeling van de gestelde vragen in het kader van de door [appellant] gestelde schade.
De dakpannen: de erfgrens
3.10.1.De rechtbank heeft weergegeven hoe de deskundige de erfgrens op het dak heeft bepaald: bij gebreke van een driehoeksmeting niet exact, maar een aanduiding met een toelaatbare tolerantie. Met deze wijze van aanduiding waren partijen het tijdens de plaatsbezichtiging door de deskundige eens, zo geeft de deskundige aan in zijn rapport. Door [appellant] is dit laatste in hoger beroep niet weersproken. Vervolgens heeft de rechtbank weergegeven dat de deskundige in zijn rapport heeft aangegeven dat de erfgrens “gemeten op de gezamenlijke schoorsteen die een breedte van 98 cm heeft” aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] op 35 centimeter ligt en aan de zijde van [appellant] op 63 centimeter.
3.10.2.De rechtbank heeft met haar overweging 2.6, hierboven weergegeven, impliciet geoordeeld dat de zij de grensbepaling van de deskundige volgt. Ter toelichting op zijn bezwaren hiertegen stelt [appellant] evenwel slechts dat de deskundige aangeeft dat de erfgrens mede is bepaald aan de hand van het metselwerk van de schoorsteen en dat “dit betekent dat de maatvoering van ing. [partijdeskundige aan de zijde van appellant] moet worden aangehouden” (zie de foto’s 1 en 7 van ing. [partijdeskundige aan de zijde van appellant] ). Hiermee heeft [appellant] de zienswijze van de deskundige echter onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof hieraan voorbij gaat en evenals de rechtbank de grensbepaling – met aanvaardbare tolerantie – van de deskundige zal aanhouden. Los daarvan heeft te gelden dat de vraag waar de erfgrens precies loopt in die zin niet van belang is, nu die grens niet verandert door het leggen van nieuwe pannen, zoals [geïntimeerden c.s.] ook onbetwist hebben gesteld. Hooguit kan die exacte ligging relevant zijn voor de mate van overschrijding van de grens bij het leggen van de nieuwe pannen.
De dakpannen: de vervanging door [geïntimeerden c.s.]
3.11.1.De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de achterzijde één gehele rij en één gedeeltelijke rij dakpannen en aan de voorzijde één rij pannen door [geïntimeerden c.s.] na de renovatie van hun dak over de erfgrens met [appellant] zijn gelegd. [appellant] wijst in zijn memorie van grieven naar de foto’s 7 en 10 van Ing. [partijdeskundige aan de zijde van appellant] , waaruit zou moeten blijken dat het aan beide zijden om twee rijen pannen zou gaan.
De rechtbank oordeelde dat vervanging door [geïntimeerden c.s.] van dakpannen die (deels) aan [appellant] toebehoorden volgens de deskundige niet heeft geleid tot schade bij [appellant] (welke overtuiging de rechtbank in ro 2.8 impliciet overneemt) maar volgens de rechtbank is dit wel aan te merken als een inbreuk op het eigendomsrecht van [appellant] .
[appellant] maakt geen misbruik van recht door te verlangen dat aan de voorzijde en de achterzijde van zijn huis één rij pannen alsnog wordt vervangen (door de “oude” pannen) (ro 2.9 midden). Voor wat betreft de tweede rij aan de achterzijde ontbreekt voldoende belang van [appellant] bij vervanging. Het hof begrijpt de rechtbank aldus dat dit zo is omdat de overschrijding van die tweede rij (van de erfgrens tussen partijen) slechts gedeeltelijk is (ro 2.9 slot) en omdat die rij minder zichtbaar is.
Ten aanzien van de hoekpannen heeft de deskundige aangegeven dat de geringe overschrijding van de erfgrens door de nieuwe hoekpannen geen schade voor [appellant] oplevert en hij daarvan geen hinder ondervindt. De rechtbank oordeelt dat daarom, en doordat deze grensoverschrijding mede is toe te schrijven aan de wijze waarop de huizen oorspronkelijk zijn geconstrueerd, de vordering van [appellant] tot verwijdering (en naar het hof aanneemt: vervanging door de “’oude” pannen) bij gebreke van enig ander redelijk belang misbruik van recht oplevert.
3.11.2.[appellant] vordert in dit verband in hoger beroep (gelijk in eerste aanleg) een verklaring voor recht dat [geïntimeerden c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld, en veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot het treffen van de door ing. [partijdeskundige aan de zijde van appellant] geadviseerde bouwkundige voorzieningen. Ing. [partijdeskundige aan de zijde van appellant] heeft in zijn rapport van 30 november 2011 (waarnaar deze vordering verwijst) geadviseerd dat de “vreemde” pannen (aan de voorzijde één rij, aan de achterzijde twee rijen) dienen te worden uitgewisseld met de oorspronkelijke roodkleurige pannen, en ten aanzien van de hoekpannen om deze te herleggen zodat de eigendomsgrenzen worden gerespecteerd.
3.11.3De stelling van [geïntimeerden c.s.] dat de vervanging van de grensoverschrijdende pannen niet is gevorderd, zodat hij daartoe in het beroepen vonnis ten onrechte is veroordeeld, wordt door het hof verworpen, nu deze vordering inderdaad niet zeer helder is geformuleerd, maar de verwijzing naar het rapport van [partijdeskundige aan de zijde van appellant] in dit opzicht voldoende is.
3.11.4.Door [geïntimeerden c.s.] is in hoger beroep niet betwist dat zij aan de voor- en de achterzijde een rij pannen van [appellant] hebben vervangen. Uit het rapport van de deskundige volgt verder dat aan de voor- en achterzijde een rij pannen grensoverschrijdend was gedekt, ook al vóór de vervanging daarvan door [geïntimeerden c.s.] Dit laatste is door geen der partijen betwist.
3.12.1.Het hebben van een rij pannen die op de grens tussen twee percelen ligt is geen kwestie van een erfdienstbaarheid tot het hebben van pannen op een anders dak, zoals [geïntimeerden c.s.] stellen, maar van gemeenschap: de pannen op de erfgrens behoorden toe aan [appellant] en [geïntimeerden c.s.] gezamenlijk. Gesteld noch gebleken is dat uit hun rechtsverhouding iets anders voortvloeit. Door deze pannen zonder toestemming van [appellant] te vervangen voor andere pannen hebben [geïntimeerden c.s.] inbreuk gemaakt op het bepaalde in artikel 3:170 lid 2 en/of artikel 3:170 lid 3 BW, nu gesteld noch gebleken is dat het hier ging om gewoon onderhoud, behoud of een handeling die geen uitstel kon lijden, maar veeleer sprake was van beheers- of beschikkingshandelingen die slechts tezamen kunnen worden verricht.
3.12.2.[geïntimeerden c.s.] stellen dat [appellant] akkoord is gegaan met het vervangen van de rotte panlatten en dat hierop nieuwe pannen zouden worden gelegd. Zij wijzen daartoe onder meer op de verklaring van dakdekker [dakdekker] . Subsidiair voeren zij aan dat zij erop mochten vertrouwen dat [appellant] akkoord was.
[geïntimeerden c.s.] bieden bewijs aan van hun stelling dat [appellant] akkoord was met het leggen van nieuwe pannen en het vervangen van de panlatten. Het hof zal hen tot deze bewijslevering toelaten.
3.12.2.De deskundige heeft aangegeven dat de pannen van [appellant] zijn: Verbeterde Holle Keramische pannen licht genuanceerd, kleur bruin. De nieuwe pannen van [geïntimeerde 1] zijn: Verbeterde Hollandse Kleidakpannen blauw gesmoord. De rechtbank heeft hieruit, mede gelet op de overgelegde foto’s geconcludeerd dat er een kleurverschil is. [geïntimeerden c.s.] voeren hiertegen aan dat [appellant] verschillende kleuren pannen heeft, waaronder blauw gesmoord “die heel dicht bij” de kleur van de pannen van [geïntimeerden c.s.] komt. Reeds hieruit blijkt dat [appellant] geen belang heeft bij de vervanging van de pannen die [geïntimeerden c.s.] op zijn dak hebben gelegd, aldus [geïntimeerden c.s.]
De dakdekker van [geïntimeerden c.s.] heeft bovendien meegedeeld – in tegenstelling tot de deskundige - dat de pannen van [appellant] niet meer verkrijgbaar zijn.
3.12.3.Naar het oordeel van het hof doet dit alles er niet aan af dat [geïntimeerden c.s.] door te handelen zoals zij hebben gedaan, inbreuk hebben gemaakt op het recht van [appellant] , als hierboven vermeld. In beginsel is daarmee gegeven dat aan [appellant] het recht toekomt om tegen deze inbreuk te ageren en te vorderen dat de oude pannen, althans dezelfde pannen als de oude pannen, weer teruggelegd worden. Indien inderdaad, zoals de dakdekker heeft aangegeven, gelijke pannen niet meer te krijgen zijn, zou een veroordeling tot herstel in de oude toestand een onmogelijke veroordeling zijn, zoals [geïntimeerden c.s.] stellen. Het hof zal [geïntimeerden c.s.] eveneens toelaten tot het bewijs van deze stelling.
3.13.1.Uit het hiervoor overwogene blijkt dat het principaal appel faalt voor zover het betreft de vorderingen ter zake de schade van [appellant] door de werkzaamheden aan het dak, en de kwesties van het extra afwateren via het dak en de vochtschade door toedoen van [geïntimeerden c.s.]
3.13.2.Voor de beoordeling van de overige klachten van [appellant] en het incidenteel appel zal het hof [geïntimeerden c.s.] toelaten tot het bewijs van hun stellingen, als weergegeven in het dictum. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.