3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] is op 17 september 2001 bij Zuidzorg in dienst getreden.
Op 15 oktober 2012 is zij, in haar functie van verzorgingshulp, arbeidsongeschikt geraakt. Sinds deze datum heeft zij geen werkzaamheden meer voor Zuidzorg verricht.
In augustus 2014 heeft het UWV aan Zuidzorg een loonsanctie opgelegd wegens een tekortkoming in de re-integratieverplichting; aan Zuidzorg is de verplichting opgelegd om gedurende 52 weken het loon aan [appellante] door te betalen.
Als gevolg van de van overheidswege doorgevoerde forse bezuinigingen diende Zuidzorg aanzienlijk te saneren met als gevolg dat bijna 100 fte aan verzorgingshulpen dienden af te vloeien. Ter uitvoering van deze maatregel is met de verschillende vakbonden een Sociaal Plan overeengekomen.
Bij brief van 30 januari 2015 heeft Zuidzorg [appellante] het navolgende bericht:
“Onlangs heeft je leidinggevende je verteld wat de reorganisatie 2 van Samen Vooruit II voor jou betekent. In deze brief bevestigen we dit.
Je huidige functie van Verzorgingshulp is in het reorganisatieplan benoemd als krimpfunctie. Na toepassing van het afspiegelingsprincipe ben jij per 1 februari 2015 boventallig verklaard. In de informatieset die je van je leidinggevende hebt ontvangen, kun je lezen wat dit betekent en welke keuzes je kunt maken. De verschillende opties heeft je leidinggevende met je besproken.
Voor vragen kun je bij je leidinggevende terecht. (…)”
Bij brief van 19 maart 2015 heeft het UWV Zuidzorg bericht dat laatstgenoemde haar tekortkoming in de re-integratieverplichting inderdaad (zoals door haar bij brief van 15 december 2014 aangegeven) heeft hersteld en dat als gevolg daarvan de aan haar opgelegde loonsanctie in periode wordt verkort en vervalt op 16 februari 2015.
Op 23 april 2015 heeft Zuidzorg het UWV verzocht om een ontslagvergunning voor een ontslag van [appellante] in verband met de reorganisatie.
Op verzoek van [appellante] heeft Zuidzorg haar per e-mail op 20 mei 2015 een kopie van het Sociaal Plan toegezonden.
Per e-mail van 22 mei 2015 heeft [appellante] aan Zuidzorg gevraagd of zij in aanmerking komt voor de mobiliteitspremie, die in het Sociaal Plan is vermeld. Zuidzorg heeft daarop geantwoord dat dit niet het geval is.
De ontslagvergunning is op 26 mei 2015 verleend waarna de arbeidsovereenkomst met [appellante] door Zuidzorg is opgezegd met ingang van 1 augustus 2015.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] :
a. een verklaring voor recht dat zij aanspraak heeft op de mobiliteitspremie, zoals voorzien in het Sociaal Plan;
b. een veroordeling van Zuidplan tot betaling van de maximale mobiliteitspremie, gelijk aan zes maanden bruto salaris met daarbij een bedrag ter hoogte van het wachtgeld, op verbeurte van een dwangsom en
c. een veroordeling van Zuidplan in de proceskosten in beide instanties en tot terugbetaling van al hetgeen zij ter uitvoering van de vonnissen in eerste aanleg heeft betaald.
3.2.2.Aan haar vorderingen heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Artikel 12.12 van het Sociaal Plan luidt als volgt:
“Indien de werknemer binnen een maand na vaststelling van de boventalligheid, een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van het dienstverband wil overeenkomen wordt de werknemer vrijgesteld van werkzaamheden en wordt een bedrag van 6 maanden brutosalaris betaald met daarbij een bedrag ter hoogte van het wachtgeld.
Indien de overeenkomst binnen twee maanden na vaststelling van de boventalligheid, wordt overeengekomen wordt de werknemer vrijgesteld van werkzaamheden en wordt een bedrag van 5 maanden brutosalaris betaald met daarbij een bedrag ter hoogte van het wachtgeld.
Indien de overeenkomst binnen drie maanden na vaststelling van de boventalligheid, wordt overeengekomen wordt de werknemer vrijgesteld van werkzaamheden en wordt een bedrag van 4 maanden brutosalaris betaald met daarbij een bedrag ter hoogte van het wachtgeld.”
[appellante] stelt dat Zuidzorg haar niet dan wel onvoldoende heeft geïnformeerd. Er heeft geen mobiliteitsgesprek met haar plaatsgevonden, hetgeen volgens het Sociaal Plan wel diende te gebeuren. Als gevolg daarvan heeft zij geen passende keuze kunnen maken tussen de in het Sociaal Plan aangegeven maatregelen. Zij opteert voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst en meent recht te hebben op zes bruto maandsalarissen althans op een volledige schadeloosstelling.
3.2.3.Zuidzorg heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.