Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
,indien en zodra zij wel over een actuele en ter zake doende rapportage beschikt ten aanzien van haar psychosociale problematiek, de exacte hoogte van haar actuele schuldenlast middels onderliggende bescheiden dan wel anderszins afdoende inzichtelijk weet te maken en de jaarstukken van de voorheen door haar gedreven onderneming volledig overlegt opnieuw kan verzoeken te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat er, uitgaande van de juistheid van hetgeen hieromtrent bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door [appellante] is gesteld, sprake zou kunnen zijn van een aanzienlijk lagere schuldenlast dan thans (nog) op de verklaring ex artikel 285 Fw staat vermeld. Een lagere schuldenlast maakt in geval van een hernieuwd minnelijk traject niet alleen een substantiëler aanbod aan de schuldeisers mogelijk, uit de stukken is gebleken dat de schuldeisers van de volgens [appellante] nog resterende schulden op één na reeds allen akkoord zijn gegaan met een eerder, mogelijk lager voorstel tot een minnelijk regeling. Daarbij komt dat [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens heeft verklaard dat de enige nog resterende schuldeiser die bij het eerder gedane minnelijk aanbod niet akkoord is gegaan een bevriende relatie van haar is waarmee zij naar eigen zeggen nog immer op goede voet staat. Dit alles in ogenschouw nemende acht het hof het betrachten van een tweede minnelijk traject derhalve niet alleen in de rede liggen maar bovendien, uitgaande van de juistheid van het door [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gestelde, in beginsel ook zeker niet kansloos.