3.5.[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot, samengevat:
vernietiging van het vonnis van 13 januari 2016 voor zover in incidenteel hoger beroep bestreden (hof: dat wil zeggen voor zover in reconventie gewezen);
afwijzing van de vordering van Enexis in reconventie;
toewijzing van de in hoger beroep gewijzigde vorderingen sub a en b van [geïntimeerde] in conventie;
toewijzing van de hiervoor sub 3.4.4. weergegeven ongedaanmakingsvordering van [geïntimeerde] ;
veroordeling van Enexis “in de kosten van beide instanties, inclusief nakosten”.
Met betrekking tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
3.6.1.[geïntimeerde] woont in België. Het geschil heeft dus internationale aspecten. Het hof moet daarom allereerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die bevoegdheid is met betrekking tot het geschil in conventie aanwezig omdat Enexis als gedaagde partij in eerste aanleg in conventie in Nederland gevestigd is.
Met betrekking tot het geschil in reconventie is de Nederlandse rechter bevoegd omdat de vordering in reconventie voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de vordering in conventie gegrond is.
3.6.2.Tussen partijen staat vast dat Nederlands recht van toepassing is op hun geschil.
Met betrekking tot grief I in incidenteel hoger beroep: aansprakelijkheid van [geïntimeerde]
3.5.1.Het hof zal eerst grief I in incidenteel hoger beroep behandelen. [geïntimeerde] is met deze grief opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgplicht die hij op grond van de tussen hem en Enexis gesloten overeenkomst in acht had moeten nemen met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening in de woning. In de toelichting op de grief voert [geïntimeerde] primair aan dat er op hem geen zorgplicht heeft gerust met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening in de woning. [geïntimeerde] voert subsidiair aan dat hij in voldoende mate invulling heeft gegeven aan de op hem rustende zorgplicht, en dus niet tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen hem en Enexis bestaande overeenkomst.
3.5.2.Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde] dat op hem geen zorgplicht heeft gerust met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening in de woning. Het enkele feit dat tussen Enexis en [geïntimeerde] een overeenkomst ter zake de elektriciteitsvoorziening in de woning tot stand gekomen is, brengt reeds mee dat zij ten opzichte van elkaar in een verhouding zijn komen te staan die wordt beheerst door de beginselen van redelijkheid en billijkheid. Deze brengen in de gegeven omstandigheden mee dat [geïntimeerde] als afnemer van energie - in zekere mate - een zorgplicht in acht diende te nemen met betrekking tot de op zijn naam geregistreerd staande elektriciteitsvoorzieningen. Het bestaan van deze zorgplicht is overigens ook in het eigen belang van de afnemer/contractant: nu ten behoeve van de verrekening van energie gebruik wordt gemaakt van meters waarmee in beginsel de omvang van de energielevering wordt bepaald, dienen contractanten er binnen redelijke grenzen voor te zorgen dat er geen ongeoorloofde aanpassingen aan de aansluiting plaatsvinden, waardoor elektriciteit niet, niet juist of niet volledig door de meter kan worden geregistreerd. Netbeheerders kunnen in de regel geen of nauwelijks toezicht houden op wat er gebeurt met hun (talloze) aansluitingen in woningen en bedrijfspanden. Een dergelijk toezicht kan daarentegen wel worden verwacht van hun contractuele wederpartij. De contractant is ter vermijding van risico’s als hier aan de orde immers beter in staat dan de netbeheerder om te controleren of er geen ongeoorloofde handelingen worden verricht met de meter door anderen die al dan niet met zijn toestemming gebruik maken van de ruimte waarvoor de elektriciteit wordt geleverd (zie in dezelfde zin hof ’s-Hertogenbosch 10 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1729). 3.5.3.Ook als de contractuele wederpartij van de netbeheerder een verhuurder betreft die een woning verhuurt, dient deze ervoor te zorgen dat er voldoende inhoud kan worden gegeven aan dat toezicht, bijvoorbeeld door het treffen van fysieke maatregelen ten aanzien van de aansluiting (zoals het afsluiten van de meterkast) of door het maken van afspraken met de huurder over frequent door de verhuurder uit te voeren controles (zie in dezelfde zin hof ’s-Hertogenbosch 10 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1729). In het onderhavige geval staat vast dat in de meterkast een illegale aftakking was gerealiseerd op de aansluitkabel vóór de kWh-meter, waardoor de ten behoeve van de hennepkwekerij gebruikte elektriciteit niet op de kWh-meter werd geregistreerd. Ook staat vast dat die illegale aftakking en de hennepkwekerij meerdere weken in gebruik zijn geweest. Daarmee staat in beginsel reeds vast dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de hier aan de orde zijnde zorgplicht. 3.5.4.Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van [geïntimeerde] om omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat hem in de gegeven omstandigheden geen verwijt treft, zodat van een tekortkoming van [geïntimeerde] niet gesproken kan worden althans die tekortkoming hem niet toegerekend kan worden. [geïntimeerde] heeft in dit verband aangevoerd, samengevat, dat hij de identiteit van de huurders zorgvuldig heeft gecontroleerd, dat hij het de huurders in de huurovereenkomst heeft verboden om in het gehuurde illegale activiteiten te ontplooien en dat hij tijdens het bestaan van de huurovereenkomst twee keer in het pand is geweest en toen geen onregelmatigheden heeft waargenomen.
3.5.5.Naar het oordeel van het hof laten deze door [geïntimeerde] genoemde omstandigheden onverlet dat [geïntimeerde] in de nakoming van de tussen hem en Enexis gesloten overeenkomst tekortgeschoten is en dat die tekortkoming aan hem moet worden toegerekend. Als [geïntimeerde] van zijn zorgplicht bevrijd had willen zijn, had hij de elektriciteitsaansluiting op naam van de huurders moeten laten zetten, althans zijn overeenkomst met Enexis moeten beëindigen, dan wel intensief toezicht moeten houden op de elektriciteitsaansluitingen en maatregelen moeten treffen om fraude te voorkomen, zoals het afsluiten van de meterkast. Nu [geïntimeerde] het treffen van dergelijke maatregelen achterwege heeft gelaten en de huurders vervolgens de illegale aftakking hebben gerealiseerd en wekenlang hebben gehandhaafd, staat vast
dat [geïntimeerde] onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op hem rustende zorgplicht. Er is daarom sprake van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van zijn verbintenissen uit de tussen hem en Enexis bestaande overeenkomst.
3.5.6.Deze tekortkoming kan aan [geïntimeerde] worden toegerekend. Op grond van artikel 6:75 BW kan een tekortkoming de schuldenaar niet worden toegerekend indien zij niet te wijten is aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. In het onderhavige geval kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de tekortkoming niet mede aan de schuld van [geïntimeerde] te wijten is. Daarnaast moet de tekortkoming naar het oordeel van het hof naar verkeersopvattingen aan [geïntimeerde] worden toegerekend. Ook als ervan wordt uitgegaan dat [geïntimeerde] niets te maken heeft gehad met de manipulatie van de elektriciteitsmeter, komt de elektriciteitsfraude in de relatie tussen Enexis en [geïntimeerde] voor rekening en risico van [geïntimeerde] (zie in vergelijkbare zin hof ’s-Hertogenbosch 5 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2645). 3.5.7.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief I in incidenteel hoger beroep.
Met betrekking tot grief II in incidenteel hoger beroep: de hoogte van de door Enexis geleden schade
3.6.1.[geïntimeerde] is met grief II in incidenteel hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat de schadevergoeding die [geïntimeerde] in verband met de elektriciteitsfraude aan Enexis verschuldigd is, gesteld moet worden op € 13.467,05. Uit rov. 3.5 en 4.4 van het vonnis, bezien en verband met punt 69 van de conclusie van eis in reconventie, blijkt dat het toegewezen bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
Netwerkkosten elektriciteit 679 dag € 1.120,54
Uurtarief monteur 2,0 uur € 124,00
Vooronderzoek en dossieraanleg 1 PE € 55,85
Dossierverwerking en aangifte 1 PE € 111,78
Opmaken factuur 1 PE € 74,53
Afhandelingskosten 1 PE € 111,78
Afsluitkosten elektriciteit binnen 1 ST € 47,87
Uurtarief inspecteur 4,0 uur € 292,00
Verbruik elektriciteit 162.376 kWh € 11.528,70
3.6.2.In de toelichting op grief II (paragraaf 3.4) heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat er op hem geen verplichting rust om de door Enexis geleden schade te vergoeden. Het hof verwerpt dit betoog onder verwijzing naar hetgeen het hof ten aanzien van grief I in incidenteel hoger beroep heeft overwogen. Vast staat dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verbintenissen jegens Enexis. Uit het bepaalde in artikel 6:74 BW volgt dat [geïntimeerde] de schade die Enexis door die tekortkoming heeft geleden, moet vergoeden. Verzuim van [geïntimeerde] is ingetreden op de voet van artikel 6:83 sub b BW.
3.6.3.In de toelichting op grief II heeft [geïntimeerde] verder uitsluitend de posten 3 tot en met 6 bestreden (paragraaf 3.3 memorie van grieven). Naar het oordeel van het hof heeft Enexis die posten, die tezamen € 353,94 belopen, echter al in het geding in eerste aanleg – meer in het bijzonder in de paragrafen 63 tot en met 66 van de conclusie van eis in reconventie en in de paragrafen 7 tot en met 9 van de conclusie van repliek in reconventie – voldoende toegelicht. [geïntimeerde] heeft in de toelichting op grief II volstaan met de stelling dat de posten 3 tot en met 6 “allerminst duidelijk” zijn. Daarmee heeft [geïntimeerde] deze posten, gelet op de uitgebreide toelichting die Enexis daarop heeft gegeven, onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.6.4.[geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat de kosten die bij de posten 3 tot en met 6 in rekening zijn gebracht, vallen onder het bij post 8 in rekening gebrachte uurtarief van de inspecteur. Het hof verwerpt ook dat standpunt. Uit de door Enexis reeds in eerste aanleg gegeven uitvoerige toelichting, die door [geïntimeerde] in hoger beroep niet gemotiveerd is bestreden, blijkt dat de posten 3 tot en met 6 geen betrekking hebben op door de fraude-inspecteur bestede uren maar op andere administratieve kosten van de fraude-afdeling.
3.6.5.Andere bezwaren tegen de begroting van de totale schade op € 13.467,05 heeft [geïntimeerde] in de toelichting op grief II in incidenteel hoger beroep niet aangevoerd. Omdat de bezwaren die [geïntimeerde] in de toelichting op de grief wel heeft aangevoerd, geen doel treffen, verwerpt het hof grief II in incidenteel hoger beroep.
Met betrekking tot grief III in incidenteel hoger beroep
3.7.1.Grief III in incidenteel hoger beroep is, mede gelet op de bij die grief gegeven toelichting, gericht tegen de toewijzing van de vordering van Enexis in reconventie en – naar het hof begrijpt - tegen de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in reconventie.
3.7.2.De grief heeft, gelet op de bij de grief gegeven toelichting, geen zelfstandige betekenis naast de grieven I en II in incidenteel hoger beroep. Omdat het hof de grieven I en II in incidenteel hoger beroep in het voorgaande heeft verworpen, verwerpt het hof ook grief III in incidenteel hoger beroep.
3.7.3.Volledigheidshalve overweegt het hof dat in de toelichting op grief III geen bezwaar is gericht tegen de compensatie van de kosten van het geding in conventie. Die beslissing van de kantonrechter is door grief III in incidenteel hoger beroep dus niet aan het oordeel van het hof voorgelegd.
Conclusie in incidenteel hoger beroep
3.8.1.Omdat geen van de grieven in incidenteel hoger beroep doel treft, zal het hof het vonnis bekrachtigen, voor zover in incidenteel hoger beroep aangevochten, dat wil zeggen voor zover in reconventie gewezen.
3.8.2.De veroordeling van [geïntimeerde] in reconventie om aan Enexis een schadevergoeding van € 13.467,05 te betalen, blijft dus in stand. Dat brengt mee dat de gewijzigde vordering sub a
in conventie – strekkende tot afgifte van een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is jegens Enexis en derhalve het door Enexis gevorderde bedrag niet aan Enexis verschuldigd is – moet worden afgewezen.
3.8.3.Het voorgaande brengt tevens mee dat de hiervoor in rov. 3.4.4 weergegeven ongedaanmakingsvordering moet worden afgewezen.
3.8.4.Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
Met betrekking tot de grieven in principaal hoger beroep: de veroordeling tot heraansluiting
3.7.1.Enexis is met grief I in principaal hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat Enexis haar weigering om [geïntimeerde] te voorzien van een aansluiting op het elektriciteitsnet niet kan baseren op bepaalde in artikel 8 lid 1 onder b van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruiker van elektriciteit en gas (hierna: de Regeling), omdat dat artikel slechts ziet op de afsluiting (die al in 2013 heeft plaatsgevonden) en niet op een verzoek tot (her)aansluiting.
Grief II in principaal hoger beroep is gericht tegen de op dit oordeel gebaseerde veroordeling van Enexis om binnen negentien dagen na betekening van het vonnis een elektriciteitsvoorziening (inclusief meter) in de woning te realiseren, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Uit het petitum van de memorie van grieven blijkt dat Enexis met de grieven tevens opkomt tegen de compensatie van de proceskosten van het geding in eerste aanleg in conventie. Enexis meent dat [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in conventie moet worden veroordeeld. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.7.2.Enexis heeft in de toelichting op de grief niet betwist dat zij als netbeheerder op grond van artikel 16, aanhef en onder e en n van de Elektriciteitswet 1998 in beginsel verplicht is om een verzoeker zoals [geïntimeerde] te voorzien van een aansluiting op het elektriciteitsnet en van een meetinrichting. Enexis voert echter primair aan dat zij de nakoming van deze verplichting mag opschorten op de voet van de artikelen 6:52 en 6:262 BW, totdat [geïntimeerde] de vordering van Enexis tot betaling van schadevergoeding ter zake de illegaal afgenomen stroom heeft voldaan. Enexis voert subsidiair aan dat zij, nu met betrekking tot de elektriciteitsaansluiting van [geïntimeerde] sprake is geweest van fraude, op grond van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas (hof: Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 27 juni 2011, nr. WJZ / 11076169) mag weigeren om [geïntimeerde] weer op het elektriciteitsnet aan te sluiten.
3.7.3.[geïntimeerde] heeft in zijn reactie op de grieven in principaal hoger beroep aangevoerd dat Enexis de (her)aansluiting van de woning op het elektriciteitsnet op naam van [geïntimeerde] op 17 mei 2016 – naar het hof begrijpt: ter uitvoering van het beroepen vonnis – heeft gerealiseerd. Enexis heeft dat in naar nadien genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep sub 31 erkend. In hoger beroep staat dus vast dat de woning inmiddels weer op het elektriciteitsnet is aangesloten.
3.7.4.[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord in principaal hoger beroep (sub 2.10, 2.12 en 4.7) tevens aangevoerd dat hij na het wijzen van het beroepen vonnis, ter voldoening van de volgens het vonnis door hem verschuldigde schadevergoeding, maandelijkse bedragen van € 1.000,-- aan Enexis is gaan betalen, dat hij op het moment van het nemen van de memorie van antwoord in principaal hoger beroep (hof: 26 juli 2016) op die wijze al een bedrag van € 5.000,-- heeft voldaan en dat hij elke maand € 1.000,-- aan Enexis zal blijven betalen totdat de vordering van Enexis volledig is voldaan. Enexis heeft deze stellingen van [geïntimeerde] niet betwist in haar op 9 september 2016 genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, waarin zijn onder meer is ingegaan op de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de door hem op grond van het vonnis betaalde bedragen. Het hof gaat er daarom vanuit dat de vordering van Enexis tot schadevergoeding op het moment van het wijzen van dit arrest inmiddels geheel of in elk geval grotendeels voldaan is.
3.7.5.[geïntimeerde] heeft in haar reactie op de grieven in principaal hoger beroep aangevoerd dat Enexis bij deze stand van zaken geen belang meer heeft bij haar grieven. Het hof volgt [geïntimeerde] in zoverre in deze stelling dat bij de huidige stand van zaken – waarin de woning weer op het elektriciteitsnet is aangesloten en waarin de vordering van Enexis tot schadevergoeding inmiddels geheel of in elk geval grotendeels voldaan is – een wederom ongedaan maken van de aansluiting geenszins voor de hand ligt.
3.7.6.Dit neemt echter niet weg dat Enexis belang heeft bij een beoordeling van haar grieven. De wens van Enexis dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, in plaats van de door de kantonrechter uitgesproken compensatie van de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, levert een voldoende belang op. Als de kantonrechter gelet op de situatie ten tijde van het wijzen van het vonnis de vordering van [geïntimeerde] tot heraansluiting had moeten afwijzen, zou [geïntimeerde] als de in conventie geheel in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in conventie moeten zijn veroordeeld.
3.8.1.In verband met het voorgaande moet het hof onderzoeken of de kantonrechter in het beroepen vonnis Enexis terecht heeft veroordeeld om een elektriciteitsvoorziening (inclusief meter) in de woning te realiseren.
3.8.2.Naar het oordeel van het hof moet die vraag ontkennend worden beantwoord. Op het moment van het wijzen van het beroepen vonnis had [geïntimeerde] in mindering op de door hem aan Enexis verschuldigde schadevergoeding van € 13.467,05 nog niets betaald, terwijl die vordering tot schadevergoeding verband hield met fraude die met de elektriciteitsaansluiting in de betreffende woning was gepleegd. Gelet op artikel 8 onder b. van de Regeling was Enexis daarom bevoegd (ook in de winterperiode) over te gaan tot afsluiting. Naar het oordeel van het hof kwam aan Enexis in de gegeven omstandigheden het recht toe om de afsluiting te handhaven (met andere woorden: niet tot heraansluiting over te gaan) totdat de door haar geleden schade was voldaan, althans in elk geval totdat met een maandelijkse afbetaling van de schade een begin was gemaakt (zie in vergelijkbare zin hof ’s‑Hertogenbosch 9 april 2013, ECLI:NL:GSSHE:2013:BZ7375). De stelling dat de fraude niet door [geïntimeerde] zelf maar door zijn huurders is gepleegd, voert niet tot een ander oordeel. Het hof verwijst naar hetgeen in het voorgaande is overwogen met betrekking tot grief I in incidenteel hoger beroep, waaruit volgt dat Enexis [geïntimeerde] aansprakelijk mag houden voor de gevolgen van de fraude. 3.8.3.De grieven in principaal hoger beroep zijn dus terecht voorgedragen. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover Enexis bij dat vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom is veroordeeld om tot heraansluiting over te gaan en voor zover bij dat vonnis de kosten van het geding in conventie tussen de partijen zijn gecompenseerd. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van [geïntimeerde] tot heraansluiting alsnog afwijzen en [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie veroordelen.
3.9.1.Het hof moet nu nog oordelen over de in hoger beroep door [geïntimeerde] gewijzigde vordering in conventie sub b: Enexis te gebieden om de heraansluiting van de elektriciteitsvoorziening, die ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft plaatsgevonden op of omstreeks 17 mei 2016, ongewijzigd te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1000,-- voor elke dag dat Enexis hieraan niet voldoet.
3.9.2.Om de in rov. 3.7.5 gegeven redenen is het wederom ongedaan maken van de heraansluiting op het elektriciteitsnet naar het oordeel van het hof thans niet gerechtvaardigd. Omdat Enexis zich in haar memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep desondanks uitdrukkelijk het recht heeft voorbehoud om de aansluiting weer ongedaan te maken, zal het hof de vordering van [geïntimeerde] in zoverre toewijzen dat Enexis wordt geboden om de heraansluiting van de elektriciteitsvoorziening, die ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft plaatsgevonden op of omstreeks 17 mei 2016, ongewijzigd te laten zolang zich geen nieuwe redenen voor afsluiting voordoen. Voor het opleggen van een dwangsom acht het hof onvoldoende aanleiding aanwezig. Het hof heeft geen redenen om te vrezen dat Enexis zich niet aan het gebod zal houden.
Conclusie in principaal hoger beroep
3.10.1.Uit het voorgaande volgt de hierna te melden beslissing.
3.10.2.Omdat enerzijds de grieven in principaal hoger beroep terecht zijn voorgedragen en de in conventie uitgesproken veroordeling wordt vernietigd, maar anderzijds de in conventie gewijzigde vordering sub b ten dele wordt toegewezen, zal het hof de kosten van het principaal hoger beroep tussen de partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.