ECLI:NL:GHSHE:2017:2526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
200.190.801_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verkoper voor gebreken aan tweedehands auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een tweedehands auto heeft gekocht van een geïntimeerde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.M. Tromp-Baijense, heeft de auto gekocht voor € 5.800, maar na enkele weken bleek de auto gebreken te vertonen aan de koppeling en versnellingsbak. De appellant heeft de verkoper, de geïntimeerde, aangesproken op zijn aansprakelijkheid voor de herstelkosten, die hij op € 2.299,= heeft geschat, plus bijkomende kosten voor juridische bijstand. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, betwistte de vorderingen en stelde dat de auto bij aflevering in goede staat verkeerde.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de appellant afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 17 september 2015, maar heeft ook aangegeven dat er behoefte is aan een deskundigenrapport om de technische staat van de auto ten tijde van de aflevering vast te stellen. Het hof heeft de zaak aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om een deskundige te benoemen en vragen voor te leggen. De kosten van de deskundige komen voorlopig voor rekening van de geïntimeerde, omdat hij het tegenbewijs moet leveren tegen het vermoeden van non-conformiteit volgens artikel 7:18 lid 2 BW.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.190.801/01
arrest van 6 juni 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.M. Tromp-Baijense te Tilburg,
tegen:
[geïntimeerde] ,
tevens handelende onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 april 2016 ingeleide hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnissen van 17 september 2015 en 4 februari 2016 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4253024 CV EXPL 15-7141)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 30 april 2016;
- de memorie van grieven van 26 juli 2016 met producties;
- de memorie van antwoord van 6 september 2016.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grief van [appellant] verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Tegen het tussenvonnis van 17 september 2015 staat op grond van artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat [appellant] in zijn hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
4.2
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 4 februari 2016 onder 2.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt:
[appellant] heeft op 24 februari 2015 van [geïntimeerde] een tweedehands auto (hierna: de auto), merk Volkswagen, type Golf, bouwjaar 2005, kenteken [kenteken] , gekocht en in eigendom geleverd gekregen voor een koopsom van € 5.800,=.
Op 13 maart 2015 heeft [appellant] [geïntimeerde] telefonisch medegedeeld dat hij de auto heeft laten onderzoeken door de heer [derde] , handelende onder de naam [Auto's] Auto’s (hierna: [Auto's] ), en dat uit dit onderzoek naar voren is gekomen dat het massavliegwiel alsook de versnellingsbak van de auto versleten zijn.
Hierop zijn diezelfde dag tussen partijen enige whats app-berichten gewisseld. [appellant] heeft [geïntimeerde] daarbij onder meer medegedeeld dat deze zijn “werk en plicht niet goed uitgevoerd” heeft, dat hij hem een “auto zonder gebreken” had moeten verkopen en ook heeft hij [geïntimeerde] gevraagd “werk je nu mee of zullen we er een zaak van maken?”. [geïntimeerde] heeft [appellant] onder meer gemeld “de auto reed goed (...) hij schakelde perfect en lekte geen olie” en “Dit zijn inruilers (...) als ze goed rijden weer meteen weg gaan zonder garantie”.
Bij brief van 20 maart 2015 heeft [appellant] [geïntimeerde] onder meer laten weten dat hij door het versleten massavliegwiel en de versleten versnellingsbak “extra kosten” heeft gemaakt ad € 2.299,= en dat hij ter zake een regeling wenst te treffen met [geïntimeerde] .
Bij brief van 25 maart 2015 heeft [geïntimeerde] [appellant] daarop onder meer medegedeeld dat er geen garantie op de auto zat en dat er bij [geïntimeerde] “geen gebreken geconstateerd” zijn aan het massavliegwiel en de versnellingsbak.
Bij brief van 9 april 2015 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] , onder aanzegging van rechtsmaatregelen, verzocht en zo nodig gesommeerd over te gaan tot betaling van reparatiekosten ad € 2.299,= en kosten juridische bijstand ad € 143,=, onder bijvoeging van een factuur van [Auto's] ad € 2.299,= op naam van [appellant] ter zake de auto, betreffende “Koppelings set”, “Vliegwiel “, “versnellingsbak gereviseerd” en “Arbeid + Ophaal kosten”.
Ondanks aanmaning en sommatie is betaling door [geïntimeerde] uitgebleven.
Bij dagvaarding van 26 juni 2015 heeft [appellant] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt.
4.3
In deze procedure stelt [appellant] dat de auto niet beantwoordde aan de koopovereenkomst, zodat [geïntimeerde] was gehouden tot herstel of vervanging van de auto. Omdat [geïntimeerde] daartoe niet bereid bleek, heeft [appellant] [Auto's] opdracht gegeven tot herstel van de auto. De kosten daarvan, dan wel de herstelkosten die [geïntimeerde] zelf zou hebben gemaakt, komen volgens [appellant] voor rekening van [geïntimeerde] . Op grond daarvan vordert [appellant] , samengevat, een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de herstelkosten ten bedrage van € 2.299,=, vermeerderd met € 143,= aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over deze bedragen.
4.4
[geïntimeerde] heeft de vorderingen van [appellant] bestreden. Volgens hem was de auto bij de aflevering ervan in orde en zijn eventuele gebreken te wijten aan het rijgedrag van [appellant] . Hij betwist de bevindingen van [Auto's] en de (hoogte van de) factuur die [Auto's] aan [appellant] heeft gestuurd.
4.5
Bij tussenvonnis van 17 september 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 11 december 2015 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 4 februari 2016 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] als onvoldoende onderbouwd afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.6
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 4 februari 2016 een aantal uitgangspunten voor de beoordeling van het geschil geformuleerd (r.o. 4.3.1 – 4.3.4). Deze uitgangspunten betreffen de kwalificatie van de overeenkomst als consumentenkoop, de vaststelling dat het afzien door de koper van garantie niet in de weg staat aan een beroep op non-conformiteit, de maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt, toegespitst op de verkoop van een tweedehands auto, en het vermoeden van non-conformiteit van artikel 7:18 lid 2 BW. Deze uitgangspunten zijn door partijen niet bestreden en worden bij de beoordeling van dit geschil ook door het hof gehanteerd.
4.7
Wat betreft de hiervoor bedoelde maatstaf verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 15 april 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1338) en van 8 juli 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT3097). In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad onder meer geoordeeld:
“3.3 In (…) heeft het hof kennelijk willen aansluiten bij het arrest van de Hoge Raad van 15 april 1994, nr. 15318, NJ 1995, 614. In dit arrest heeft de Hoge Raad als maatstaf aanvaard dat, indien een (tweedehands) auto wordt gekocht om daarmee, naar de verkoper bekend is, aan het verkeer deel te nemen als regel zal moeten worden aangenomen dat de auto "niet beantwoordt aan de overeenkomst, indien als gevolg van een eraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren", waaraan de Hoge Raad nog heeft toegevoegd dat niet is uitgesloten dat deze regel in bepaalde gevallen uitzondering lijdt. Het hof heeft evenwel miskend dat uit de zojuist weergegeven maatstaf niet het omgekeerde volgt, te weten dat ingeval een auto niet zodanige gebreken heeft dat gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren, daaruit zou volgen dat de auto wèl aan de overeenkomst beantwoordt, ook indien deze, zoals Kousedghi in het onderhavige geval heeft aangevoerd, nog andere gebreken heeft. (…).”
Voor het onderhavige geval betekent dit dat niet reeds beslissend is of het gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren. Het gaat erom of sprake is van een gebrek dat aan een normaal gebruik van de auto in de weg staat, wat zich in ieder geval maar niet uitsluitend voordoet wanneer de auto een gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert.
4.7
In dit vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat de auto vanwege de door [appellant] gestelde gebreken, wat daar verder ook van zij, niet aan de overeenkomst beantwoordde, ook niet indien ervan wordt uitgegaan, gelet op artikel 7:18 lid 2 BW, dat die gebreken aanwezig waren bij levering van de auto. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat sprake is van een gebrek dat dat aan een normaal gebruik van de auto in weg staat, laat staan dat dit een gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert (r.o. 4.4), zodat niet is komen vast te staan dat sprake was van non-conformiteit van de auto (r.o. 4.5).
4.8
Tegen deze oordelen van de kantonrechter en de daarop gebaseerde afwijzing van de vorderingen richt zich de grief van [appellant] . In zijn toelichting op deze grief heeft [appellant] de juistheid van de eerder door hem aangevoerde stellingen benadrukt en ter nadere onderbouwing daarvan een aanvullende schriftelijke verklaring van de heer [derde] van 22 juli 2016 overgelegd, waarin deze onder meer vermeldt dat wanneer [appellant] met de auto zou zijn doorgereden deze binnen zeer korte termijn onberijdbaar zou zijn geworden. Hij voegt daar het volgende aan toe: “Op het moment dat de koppeling en versnellingsbak uitvallen wanneer de heer [appellant] met een snelheid van 120 km/uur deelneemt aan het verkeer op een autosnelweg, spreekt het naar mijn mening voor zich dat dit alsdan een gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid”. Met het overleggen van deze verklaring beoogt [appellant] kennelijk (beter) te voldoen aan zijn stelplicht voor de toepassing van de maatstaf voor non-conformiteit bij tweedehands auto’s. [geïntimeerde] heeft evenwel de deskundigheid van [derde] in twijfel getrokken en aangevoerd dat diens betrokkenheid bij de gestelde reparatie meebrengt dat hij niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt. [geïntimeerde] heeft hierbij tevens aangevoerd dat een onpartijdig onderzoek ontbreekt. [geïntimeerde] heeft betoogd dat de auto bij het aangaan van de koop in orde was en dat partijen de koopprijs in goed overleg hebben verlaagd en de afspraak hebben gemaakt dat de auto geheel voor rekening en risico van [appellant] werd verkocht. Daarmee heeft [geïntimeerde] ook in hoger beroep de stellingen van [appellant] voldoende gemotiveerd betwist.
4.9
Wat de door [geïntimeerde] gestelde afspraak over het risico betreft overweegt het hof het volgende. Ook wanneer een tweedehands auto wordt verkocht onder dergelijke condities, betekent dat niet zonder meer dat de verkoper aan zijn verplichtingen heeft voldaan wanneer hij een auto levert die een gebrek heeft dat aan een normaal gebruik ervan in de weg staat. Dat [appellant] ook voor dat geval de auto op voorhand geheel aanvaard zou hebben is door [geïntimeerde] in ieder geval niet voldoende onderbouwd.
4.1
Door [appellant] is, in ieder geval in hoger beroep, voldoende feitelijk onderbouwd dat de auto na twee weken een zodanig ernstig gebrek aan de koppeling en de versnellingsbak vertoonde dat de auto - zonder herstel - niet normaal gebruikt kon worden. Het bepaalde in artikel 7:18 lid 2 BW brengt dan mee dat vermoed wordt dat het gebrek reeds bij aflevering bestond. Tegen dat vermoeden staat tegenbewijs open.
4.11
Uit hetgeen partijen verder over en weer naar voren hebben gebracht blijkt dat de kern van hun geschil technisch van aard is, namelijk de vraag of de koppeling en de versnellingsbak van de auto ten tijde van de aflevering zodanig gebrekkig waren dat de vervanging daarvan noodzakelijk was voor een normaal gebruik van de gekochte auto. Om uitsluitsel te verkrijgen over die kwestie acht het hof het wenselijk de beschikking te krijgen over een technische rapportage, zodat het hof zal bepalen dat een onderzoek door een deskundige zal worden uitgevoerd. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige de volgende vragen voor te leggen:
kunt u vaststellen of de koppeling en de versnellingsbak van de auto ten tijde van de aflevering zodanig gebrekkig waren dat de vervanging daarvan noodzakelijk was voor een normaal gebruik van de gekochte auto;
indien dit het geval is, kunt u aangeven wat de oorzaak van die gebreken is (bijvoorbeeld slijtage en/of onjuist gebruik) en welk bedrag gemoeid zou zijn met het herstel ervan;
wat acht u verder nog van belang om op te merken.
Het hof gaat uit van de benoeming van één deskundige en zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte (
gelijktijdig) uit te laten over de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige. Voorts kunnen partijen suggesties doen voor de aan de deskundige voor te leggen vragen. De kosten van de deskundige dienen voorshands ten laste van [geïntimeerde] te komen, aangezien op hem het tegenbewijs van het vermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW rust.
Het hof dient tevens nader ingelicht te worden over de vraag of de partijen nog de beschikking hebben over de oorspronkelijke onderdelen en zo ja, wie deze in bezit heeft.
4.12
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. Het hof geeft partijen in overweging om, mede gelet op de verhouding tussen de hoogte van de vordering en de kosten van een deskundigenbericht, op basis van het voorgaande te bezien of alsnog een onderlinge regeling van het geschil bewerkstelligd kan worden.

5.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 17 september 2015;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 4 juli 2017 voor akte aan de zijde van beide partijen
gelijktijdigmet het hiervoor onder 4.11 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, R.J.M. Cremers en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 juni 2017.
griffier rolraadsheer