In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingskwestie tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw vorderde betaling van een bedrag van € 6.457,-- ter uitvoering van een echtscheidingsconvenant, waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van diverse vermogensbestanddelen, waaronder obligaties. De man voerde verweer en stelde dat hij al een bedrag van € 5.000,-- aan de vrouw had betaald, waardoor hij niets meer verschuldigd zou zijn. De kantonrechter had de man veroordeeld tot betaling van € 13,-- aan de vrouw, maar beide partijen gingen in hoger beroep.
Tijdens de procedure in hoger beroep zijn pleitnota's overgelegd en is een pleidooi gehouden. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de vrouw recht had op wettelijke rente over het bedrag dat de man aan haar verschuldigd was. Het hof oordeelde dat in gevallen van overbedeling, zoals in deze zaak, geen wettelijke rente per vermogensbestanddeel kan worden gevorderd. De vrouw had geen recht op wettelijke rente over de vordering van € 8.958,-- die de man nog aan haar moest betalen, omdat de wettelijke rente alleen verschuldigd is als er aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Het hof heeft de vordering van de man tot betaling van € 12.377,63 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 augustus 2015. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is op 6 juni 2017 uitgesproken in het openbaar.