ECLI:NL:GHSHE:2017:2485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.211.501_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarige na herstel contact met vader

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die op 1 juni 2017 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is beoordeeld. De moeder, hierna aangeduid als appellante, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 december 2016 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van haar kind was uitgesproken. De moeder was van mening dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat er instemming was van beide ouders voor de ondertoezichtstelling en dat er niet voldaan was aan de wettelijke criteria. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2017 werd duidelijk dat de moeder zich verzette tegen de ondertoezichtstelling, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming (raad) de noodzaak van de maatregel onderstreepten. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling aanvankelijk noodzakelijk was vanwege de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige, die opgroeide met een negatief beeld van zijn vader. De inzet van de gezinsvoogd heeft echter geleid tot een herstel van het contact tussen de minderjarige en zijn vader. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer aanwezig zijn, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de ondertoezichtstelling beëindigd. De ouders zijn inmiddels weer in staat om samen te werken aan de opvoeding van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 juni 2017
Zaaknummer : 200.211.501/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/315723 / JE RK 16-1721
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Jonkergouw,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2017, heeft de moeder verzocht de voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende - naar het hof begrijpt - het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van hierna genoemde minderjarige af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 april 2017, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Jonkergouw;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 23 maart 2017;
- de ter zitting door mr. Jonkergouw overgelegde brief van de raad d.d. 14 december 2016 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2010
te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder heeft het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte vastgesteld dat de ouders hebben ingestemd met, althans zich niet hebben verzet tegen de verzochte ondertoezichtstelling (hierna ook: ots).
Er is niet voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling en de beslissing van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd.
Een omgangs-ots is een ultimum remedium indien alle andere mogelijkheden zijn uitgeput.
[minderjarige] groeit op in een stabiele gezinsomgeving en gedijt in zijn omgeving.
De moeder heeft ingestemd met het tot stand brengen van de omgang via het omgangshuis, maar toen [minderjarige] hierop slecht reageerde, heeft zij ervoor gekozen het traject op te schorten. De moeder heeft zich hierbij vooral gebaseerd op het mailbericht en het verslag van de orthopedagoog van [orthopedagoog] d.d. 21 juli 2016 respectievelijk 21 september 2016.
Er is voorafgaand aan de beslissing van de rechtbank geen onderzoek geweest en er is geen contact geweest met de moeder, stiefvader of de school. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom het door [orthopedagoog] voorgestelde traject niet zou kunnen worden afgewacht.
De gezinsvoogd is niet de aangewezen persoon om de omgang te begeleiden, nu zij meent dat de ‘botte bijl’ de aangewezen methode is om de problemen aan te pakken. De kans dat [minderjarige] hierdoor ernstig wordt getraumatiseerd is reëel aanwezig.
3.5.
Hieraan heeft de moeder ter zitting - kort samengevat - het volgende toegevoegd.
Het gaat op dit moment goed met [minderjarige] . Zowel op school als in het contact met beide ouders. Hij staat dan ook niet meer onder behandeling van een therapeut.
Desalniettemin handhaaft de moeder haar standpunt dat er niet was voldaan aan de criteria voor een ondertoezichtstelling. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op een mondeling verzoek van de raad. Er is geen onderzoek en rapportage aan vooraf gegaan, hetgeen ten onrechte in het verzoek van de raad is vermeld. De rechtbank verwijst in de bestreden beschikking naar de brief van de raad van 14 december 2016, terwijl de beslissing reeds op 12 december 2016 is genomen.
De moeder heeft er alles aan gedaan om de omgang tussen [minderjarige] en zijn vader tot stand te brengen. Het probleem zat bij [minderjarige] , die te kampen had met een blokkade en het was de therapeute die de moeder adviseerde om de omgang op te schorten.
De moeder is wel blij met hetgeen Sjoukje - de gezinsvoogd - heeft bereikt. Op een natuurlijke manier heeft zij ervoor gezorgd dat de omgang weer tot stand is gekomen.
De contacten tussen [minderjarige] en zijn vader en tussen de moeder en de vader verlopen inmiddels weer goed.
Dit doet er niet aan af dat eerst naar andere oplossingen had moeten worden gezocht alvorens over te gaan tot een ondertoezichtstelling.
De moeder kan er desgevraagd ook niet mee akkoord gaan om de ondertoezichtstelling nog enige maanden te laten voortduren, teneinde de gezinsvoogd in staat te stellen de zaak nog enige tijd te kunnen monitoren.
3.6.
De raad voert in de brief van 23 maart 2017 - kort samengevat - het volgende aan.
Tijdens de eerdere zitting van 3 mei 2016 bij de rechtbank is de definitieve beslissing van de rechtbank (hof: ten aanzien van onder meer de omgangsregeling) aangehouden, nu er een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] in het omgangshuis tot stand zou worden gebracht.
Nadien is geconstateerd dat dat de moeder haar zoon niet wilde dwingen tot een contact met de vader en tijdens de zitting van 12 december 2016 is gebleken dat er nog geen omgang had plaatsgevonden. Vanuit deze constatering heeft de raad om een ondertoezichtstelling verzocht. In de visie van de raad diende het omgangscontact voorrang te krijgen op therapieën.
3.7.
De raad hieraan heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende toegevoegd.
Het is geweldig om te zien hoe de omgang tussen [minderjarige] en zijn vader in korte tijd is hersteld.
De ondertoezichtstelling was evenwel noodzakelijk om deze ontwikkeling tot stand te brengen.
Het is de raad toegestaan om de rechter ter zitting ongevraagd te adviseren zonder een hieraan voorafgaand raadsonderzoek. Ten tijde van de zitting in eerste aanleg achtte de raad het de meest geëigende beslissing om de ondertoezichtstelling te verzoeken. Nu is er geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er is daarom geen grond meer voor een ondertoezichtstelling.
De raad onderschrijft het standpunt van de GI dat er thans nog sprake is van een prille situatie en meent dat het goed zou zijn als er nog enige tijd contact zou zijn met de gezinsvoogd.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft de bestreden beschikking op de juiste gronden afgegeven.
Inmiddels is er vanaf 14 maart 2017 weer omgang tussen de vader en [minderjarige] . Na dit moment is het contact razendsnel geïntensiveerd en inmiddels heeft [minderjarige] ook al bij de vader overnacht. De ouders hebben met elkaar om de tafel gezeten en zorgen ervoor dat er geen breuk meer in de omgang komt.
De gezinsvoogd onderschrijft dat het met [minderjarige] goed gaat. Alhoewel de gezinsvoogd een goede samenwerking heeft met beide ouders en zij er in beginsel het vertrouwen in heeft dat hierin geen verandering gaat komen, is er sprake van een nog prille situatie. Graag zou de gezinsvoogd nog enige tijd op de achtergrond de ontwikkelingen blijven volgen.
3.9.
De vader heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Dankzij de inzet van de gezinsvoogd verlopen de contacten tussen de vader en [minderjarige] heel goed. Beter kan hij het zich niet wensen. De vader haalt [minderjarige] inmiddels ook op van school en [minderjarige] blijft zo nu en dan ook bij hem slapen.
Het contact tussen de vader en de moeder is weer hersteld. Zo gaan zij bij elkaar op de koffie en is er ook een goed contact met de rest van de familie. De vader en moeder zijn thans met elkaar in overleg om tot een regeling te komen in het kader van de omgang en de voogdij en het ziet er nu naar uit dat de procedure, die nog bij de rechtbank loopt, kan worden ingetrokken.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Het niet meewerken door de verzorgende ouder aan de omgang tussen het kind en de andere ouder kan meebrengen dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar daarvan is niet per definitie sprake.
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW eerst valt aan te nemen wanneer in de actuele situatie van het kind concrete en niet mis te verstane aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden.
3.10.3.
Bij [minderjarige] is er geruime tijd sprake geweest van een negatief beeld van zijn vader. Hierdoor bestond er bij hem een grote angst en weerstand tegen een herstel van het contact met zijn vader.
De concrete ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] was hierin gelegen. De problematiek waarmee [minderjarige] te kampen had, was van dusdanige aard dat hij niet meer goed in zijn vel zat. Zowel op school als in de thuissituatie vertoonde [minderjarige] opstandig gedrag en functioneerde hij niet goed. Medio 2016 is [minderjarige] hiertoe onder behandeling gesteld van een therapeut.
De omgang tussen de vader en [minderjarige] via het omgangshuis is door de moeder geblokkeerd nog voordat deze op gang was gebracht, waarbij de moeder haar beslissing om hier geen medewerking aan te verlenen baseerde op het advies van de therapeute integratieve kindertherapie van [orthopedagoog] .
Hierdoor werd het beeld dat [minderjarige] van zijn vader had gecreëerd, in stand gehouden en werd de drempel voor [minderjarige] om weer contact met zijn vader te hebben alleen maar hoger. Zoals de gezinsvoogd reeds ter zitting heeft verklaard, kon enkel de vader het beeld dat [minderjarige] van hem had gecreëerd, wegnemen.
De inzet van de gezinsvoogd in het gedwongen kader is hiertoe cruciaal gebleken om het contact tussen de vader en [minderjarige] en tussen de beide ouders weer te herstellen.
De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat was voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW.
Van een motiveringsgebrek is geen sprake, nu de rechtbank haar beslissing uitgebreid heeft gemotiveerd en de gronden voor de ondertoezichtstelling heeft onderbouwd.
Voor de ondertoezichtstelling is de instemming van beide ouders niet vereist en evenmin is het noodzakelijk dat een onderzoek van de raad aan het verzoek ten grondslag ligt en het verzoek schriftelijk dient te worden gedaan. De grieven van de moeder slagen derhalve niet.
3.10.4.
Inmiddels heeft de ondertoezichtstelling ertoe geleid dat het contact tussen [minderjarige] en zijn vader is hersteld. [minderjarige] heeft zijn vader al geregeld gezien en hij is inmiddels ook bij zijn vader blijven overnachten. Het contact met zijn vader ervaart [minderjarige] als zeer positief en het heeft hem bovendien erg goed gedaan.
Het contactherstel, dat in zeer korte tijd is gerealiseerd, heeft er niet alleen toe geleid dat [minderjarige] weer een normaal beeld van zijn vader heeft, maar het heeft er ook toe geleid dat [minderjarige] weer goed in zijn vel zit en vervolgtherapie niet meer nodig is.
De ouders hebben ter zitting verklaard dat zij weer een goed contact met elkaar hebben en zij trachten gezamenlijk tot een allesomvattende regeling te komen ten aanzien van de omgang en het gezag.
De gronden voor een ondertoezichtstelling, die tot de maatregel hebben geleid, zijn dan ook inmiddels niet meer aanwezig.
De gezinsvoogd en de raad hebben eveneens verklaard dat - alhoewel het goed zou zijn om nog enige tijd op te achtergrond de ontwikkelingen te kunnen blijven volgen - er feitelijk gezien geen grond meer is om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Zij hebben er beiden vertrouwen in dat de ouders de ingeslagen weg zullen voortzetten.
3.11.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] dient te worden beëindigd.
3.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 1 juni 2017 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
12 december 2016;
en opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 1 juni 2017 alsnog af het inleidend verzoek van de raad;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor de periode van 12 december 2016 tot 1 juni 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, M.C. Bijleveld-van der Slikke en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 1 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.