ECLI:NL:GHSHE:2017:2265

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
200.170.465_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incasso van administratieve en boekhoudkundige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de incasso van facturen die zijn verstuurd door Administratiekantoor [Administratiekantoor] voor verrichte administratieve en boekhoudkundige werkzaamheden. De kantonrechter had de vorderingen van [Administratiekantoor] toegewezen, maar had de wettelijke handelsrente niet toegewezen, in plaats daarvan werd de wettelijke rente over de hoofdsom van € 6.699,65 toegewezen, naast buitengerechtelijke kosten.

In het tussenarrest van 31 mei 2016 heeft het hof geoordeeld dat de betwisting van [appellante] over de verschuldigdheid van de gefactureerde bedragen onvoldoende gemotiveerd was, waardoor bewijslevering niet aan de orde was. Echter, [appellante] had gesteld dat zij met [Administratiekantoor] een afspraak had gemaakt om € 3.000,-- tegen finale kwijting te betalen, wat door [Administratiekantoor] werd betwist. Het hof heeft [appellante] toegelaten om deze afspraak te bewijzen.

De advocaat van [appellante] had getuigen opgegeven voor een getuigenverhoor, maar heeft kort voor de zitting laten weten af te zien van bewijslevering en verzocht om de zaak naar de rol te verwijzen voor arrest. Het hof heeft geoordeeld dat de door [appellante] gestelde afspraak niet is komen vast te staan en dat haar grieven niet slagen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 711,-- aan griffierecht en € 948,-- aan salaris advocaat. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.170.465/01
arrest van 23 mei 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
Administratiekantoor [Administratiekantoor] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [Administratiekantoor] ,
advocaat: mr. H.G.J. Jacobs te Waalre,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 mei 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 3571085 14-13002 gewezen vonnis van 30 april 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 mei 2016;
  • de brief van mr. Van de Laar aan het hof van 30 september 2016;
  • de brief van mr. Van de Laar aan het hof van 6 oktober 2016;
  • de brief van mr. Van de Laar aan het hof van 25 januari 2017.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.1.
Het hof roept in herinnering dat [Administratiekantoor] in opdracht van [appellante] administratieve en boekhoudkundige werkzaamheden heeft verricht en dat [appellante] de in verband met die werkzaamheden door [Administratiekantoor] verstuurde facturen grotendeels onbetaald heeft gelaten. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [Administratiekantoor] toegewezen, met dien verstande dat niet de gevorderde wettelijke handelsrente maar de wettelijke rente over de hoofdsom (van € 6.699,65) werd toegewezen, naast de eveneens gevorderde (buitengerechtelijke) kosten. [appellante] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
6.1.2.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de betwisting van [appellante] van de verschuldigdheid van de gefactureerde bedragen onvoldoende gemotiveerd is en dat daarom bewijslevering niet aan de orde is (rov. 3.5.1 en 3.5.2), maar dat dat anders is voor wat betreft de stelling van [appellante] dat zij met [Administratiekantoor] heeft afgesproken dat zij
€ 3.000,-- tegen finale kwijting zou betalen en dat daarbij geen nadere voorwaarden zijn gesteld. Omdat [Administratiekantoor] die afspraak betwistte, werd [appellante] toegelaten genoemde afspraak te bewijzen.
6.1.3.
Nadat de advocaat van [appellante] bij brief van 30 september 2016 drie getuigen had opgegeven en het getuigenverhoor op 12 oktober 2016 was gepland, heeft de advocaat van [appellante] bij brief van 6 oktober 2016 het hof verzocht een nieuwe zittingsdatum vast te stellen in verband met een verhindering aan zijn zijde.
Overeenkomstig dit verzoek heeft het hof een nieuwe zittingsdatum vastgesteld op 26 januari 2017. Daags voor die zitting heeft de advocaat van [appellante] het hof bericht dat zijn cliënte afziet van het leveren van bewijs en verzocht de zaak naar de rol te verwijzen voor arrest.
6.2.
Aldus is de door [appellante] gestelde afspraak niet komen vast te staan. De door haar aangevoerde grieven slagen niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van [Administratiekantoor] gevallen proceskosten.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [Administratiekantoor] op € 711,-- aan griffierecht en op € 948,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, A.J. Henzen en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 mei 2017.
griffier rolraadsheer