Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met een vermeerdering van eis;
- de memorie van antwoord;
- de akte van de VvE van 9 augustus 2016;
- de antwoordakte van de Apotheek van 13 september 2016.
6.De beoordeling
b) De Apotheek is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente], [sectieletter], nummers [sectienummer 2] en [sectienummer 3] (hierna: [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3]), gelegen aan de [straatnaam 2][nummer 1] te [vestigingsplaats] , en exploiteert daar een apotheek.
c) In 2008 heeft de Apotheek een aanbouw van één bouwlaag gerealiseerd op perceel [perceelnummer 3], dicht bij de grens met perceel [perceelnummer 1]. In 2013 is op die aanbouw een verdieping gebouwd.
d) Aan de achterkant van de verdieping van de aanbouw is een groot, driedelig raam aangebracht. In 2013 heeft de Apotheek via dit raam (en met behulp van een op de openbare weg geplaatste kraan/hoogwerker) een machine, bestemd voor de vervaardiging van pillen, tot in het bedrijfsgebouw van de Apotheek gebracht. De Apotheek is voornemens om dit raam in de toekomst te gebruiken om, als dat aan de orde is, de bestaande machine te vervangen door een nieuw exemplaar [partijen spreken in dit verband van een ‘machinewissel’, hof].
6.3.2. In het eindvonnis van 15 juli 2015 waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering in conventie van de VvE, zoals weergegeven in r.o. 6.2.1., afgewezen en de vordering in reconventie van de Apotheek, zoals hiervoor weergegeven, toegewezen. De rechtbank is tot deze beslissingen gekomen op basis van het bepaalde in artikel 5:56 BW.
De VvE heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover daarin haar vordering ter zake van het betreden van de eigendommen van de VvE is afgewezen en tot het alsnog toewijzen van die vordering, en voorts tot vernietiging van hetzelfde vonnis voor zover daarin, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van de Apotheek tot ‘gehengen en gedogen’ is toegewezen en tot het alsnog afwijzen van deze vordering.
Subsidiair, voor het geval de veroordeling ten gunste de Apotheek in stand zou blijven, heeft de VvE, onder (voorwaardelijke) vermeerdering van haar eis, gevorderd dat aan deze veroordeling de aanvullende voorwaarde wordt verbonden dat het gehengen en gedogen enkel geschiedt tegen schadeloosstelling van de VvE.
In dit hoger beroep gaat het derhalve alleen nog over de vorderingen die zien op het mogen betreden/gebruiken van het parkeerterrein van de VvE door de Apotheek.
(1) dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte heeft gebaseerd op het bepaalde in artikel 5:56 BW, omdat de Apotheek daarop geen beroep heeft gedaan en omdat de bepaling niet van toepassing is op machinewissels;
(2) dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de bezwaren van de VvE tegen het gebruik van het parkeerterrein van de VvE door de Apotheek, welke bezwaren zodanig zwaar wegen dat niet kan worden gezegd dat de VvE, bij een afweging van belangen, misbruik maakt van haar bevoegdheid door de Apotheek de toegang tot het parkeerterrein te ontzeggen;
(3) dat de rechtbank, gegeven haar oordeel dat de VvE het gebruik van het parkeerterrein moet gehengen en gedogen op grond van het bepaalde in artikel 5:56 BW, daaraan de nadere voorwaarde had moeten verbinden dat dit gebruik alleen mag geschieden tegen schadeloosstelling.
Dit laatste betoogt de VvE ook met grief IV, waar het betreft het dictum van het bestreden vonnis.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
De stellingen van de VvE inzake het betreden van het parkeerterrein van de VvE door in opdracht van de Apotheek werkzame bouwvakkers in 2013, toen de etage op de aanbouw op perceel [perceelnummer 3] werd gerealiseerd, zullen door het hof enkel in dat licht worden beoordeeld en voor zover relevant worden meegenomen.
In eerste aanleg heeft de Apotheek haar verweer tegen de vordering in conventie en haar vordering in reconventie aanvankelijk niet voorzien van een uitdrukkelijke juridische grondslag. Op een later moment heeft de Apotheek een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid en op ‘goed nabuurschap’.
Onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden heeft de rechtbank vervolgens de vorderingen (uitsluitend) beoordeeld op basis van het bepaalde in artikel 5:56 BW.
Op grond van het bepaalde in artikel 25 Rv is de rechter gehouden om zelfstandig na te gaan of en zo ja, op welke juridische grondslag de aangevoerde feiten de vordering kunnen dragen. Met recht heeft de rechtbank dat dan ook gedaan. Of het hof het oordeel van de rechtbank deelt, is de vraag die in dit hoger beroep (onder meer) ter beoordeling voorligt.
Het bezwaar dat het vonnis waarvan beroep een verrassingsbeslissing inhoudt passeert het hof als niet meer ter zake doende, omdat partijen in hoger beroep over en weer alle kans hebben gehad - en hebben benut - om zich uit te laten over het belang van het bepaalde in artikel 5:56 BW voor de beslechting van het geschil tussen partijen.
Juist is dat uit de parlementaire geschiedenis van dit artikel blijkt dat het begrip ‘werkzaamheden’ ruim moet worden opgevat. Uit de bepaling zoals die uiteindelijk in het Burgerlijk Wetboek is opgenomen volgt echter tevens dat de werkzaamheden moeten worden verricht ‘ten behoeve van een onroerende zaak’. Daarvan is, als het gaat om de door de Apotheek gewenste machinewissel, geen sprake. Dit betreft werkzaamheden die uitsluitend betrekking hebben op de af- en aanvoer van een roerende zaak ten behoeve van de in het pand gevoerde apotheek. De parlementaire geschiedenis van artikel 5:56 BW biedt geen aanknopingspunt voor een zodanig ruime uitleg, dat ook deze werkzaamheden - die samenhangen met het specifieke gebruik dat de huidige eigenaar van de onroerende zaak daarvan op dit moment wil maken - binnen het bereik van die bepaling vallen.
Het hof begrijpt dat de Apotheek aldus een beroep wil doen op misbruik van bevoegdheid en op de maatschappelijke betamelijkheid.
De stellingen van de Apotheek inzake de frequentie van de machinewissels zijn door de VvE niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof zal uitgaan van de juistheid ervan. Dit leidt het hof tot het oordeel dat de machinewissels geen rechtens relevante geluidsoverlast of aantasting van de privacy van de in de VvE verenigde appartementseigenaren zullen opleveren, zodat de bezwaren op deze punten van de VvE worden verworpen. Het hof laat in dit verband meewegen dat, zoals blijkt uit de door partijen overgelegde foto’s, de machinewissels zullen plaatsvinden op een afstand van enkele tientallen meters van de appartementen en ook op ruime afstand van de daarachter gelegen (omheinde) tuinen. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof verder het bezwaar dat de machinewissels zullen leiden tot een vergroting van het risico op inbraken en het bezwaar dat de verplichting om machinewissels te dulden kan leiden tot een vermindering van de waarde van de appartementen, welke bezwaren de VvE ook in het geheel niet heeft onderbouwd.
6.5.10. Een belangrijke plaats in de stellingname van de VvE wordt ingenomen door het belang van de door haar vertegenwoordigde appartementseigenaren, om in volle vrijheid en ongestoord van hun eigendommen te genieten. Dat belang vormt als zodanig echter geen doorslaggevend argument ten voordele van de VvE. Aan de orde is juist de vraag of, gegeven dat (grote) belang, niettemin grond bestaat om van de VvE - en daarmee van de appartementseigenaren - te verlangen dat zij de machinewissels dulden.
Ten slotte heeft de VvE aangevoerd dat de verplichting om de machinewissels te dulden het risico in zich bergt dat de Apotheek een erfdienstbaarheid of een daarmee vergelijkbaar recht verkrijgt ten opzichte van de VvE. Dit bezwaar wordt door het hof niet gedeeld. Gelet op het specifieke doel en de beperkte mate waarin de Apotheek het parkeerterrein van de VvE (naar verwachting) daarvoor zal moeten gebruiken, zal niet snel sprake kunnen zijn van enig bezit, van het parkeerterrein dan wel een beperkt recht daarop, zodat ook van enige rechtsverkrijging door verjaring geen sprake zal kunnen zijn.
De grieven I, II en IV falen.
6.5.13. De (in hoger beroep toegevoegde) subsidiaire vordering van de VvE om aan de verplichting tot het gedogen van het gebruik van de parkeerplaats de nadere voorwaarde te verbinden dat dit gebruik alleen mag geschieden tegen schadeloosstelling, zal het hof afwijzen. De vordering is gebaseerd op het uitgangspunt dat ook in hoger beroep toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 5:56 BW, terwijl in het voorgaande is gebleken dat de hof deze bepaling in casu niet van toepassing acht. Het hof wijst er verder op dat een niet nader geconcretiseerde verplichting tot ‘schadeloosstelling’ niets toevoegt aan hetgeen reeds voortvloeit uit de wet, zodat de vordering ook om die reden niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen.
De Apotheek heeft zich bereid verklaard om eventuele schade voor de VvE en/of de appartementseigenaren als gevolg van de machinewissels voor haar rekening te nemen. Een verplichting om dit te doen kan voortvloeien uit het bepaalde in artikel 6:162 BW. Het ligt voor de hand dat partijen, volgend op de kennisgeving van een aanstaande machinewissel door de Apotheek, tijdig in overleg treden om de kans op het ontstaan van schade zo veel mogelijk te verkleinen.