In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellant die een boerderij heeft verkocht aan een geïntimeerde. De appellant heeft een beroep gedaan op non-conformiteit, omdat de boerderij niet zou voldoen aan de overeenkomst. De boerderij, gebouwd in circa 1970, is verbouwd tot woonruimte, maar deze verbouwing is uitgevoerd zonder de benodigde vergunning, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de appellant niet kan voldoen aan de conformiteitseis zoals bedoeld in artikel 7:17 BW, tenzij er andersluidende afspraken zijn gemaakt. De bewijslast voor deze afspraken ligt bij de appellant.
Het hof heeft in een tussenarrest partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de relevantie van artikel 7:15 lid 1 BW. De appellant en geïntimeerde hebben in hun memories na tussenarrest gesteld dat dit artikel van toepassing is, maar het hof heeft geoordeeld dat de last van de gemeente om de verbouwing ongedaan te maken, niet tegen de geïntimeerde geldt. Het hof heeft ook vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de geïntimeerde op de hoogte was van de illegale verbouwing.
Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te houden om nadere inlichtingen te verkrijgen en om te bezien of een minnelijke regeling mogelijk is. De zaak is verwezen naar de rol voor opgave van verhinderdata en verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is gewezen op 9 mei 2017.