ECLI:NL:GHSHE:2017:1943

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.198.969_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling na scheiding van ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een zorgregeling voor de minderjarige kinderen van de ouders, die na hun scheiding in een conflict zijn verwikkeld over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De ouders hebben verschillende verzoeken ingediend met betrekking tot de zorgregeling, waarbij de moeder een uitbreiding van de zorgregeling wenst en de vader zich verzet tegen deze uitbreiding. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport uitgebracht waarin wordt gesteld dat er een ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van de kinderen door de voortdurende strijd tussen de ouders. Het hof heeft tijdens de zitting vastgesteld dat beide ouders niet in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren en heeft een voorstel gedaan voor een periode van rust, waarin de ouders geen contact met elkaar hebben, om zo de situatie voor de kinderen te verbeteren. De ouders hebben ingestemd met dit voorstel en een tijdelijke zorgregeling afgesproken voor de duur van negen maanden, waarbij de kinderen in een veertiendaags patroon bij beide ouders verblijven. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden tot 1 februari 2018 om de voortgang van de situatie te evalueren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 04 mei 2017
Zaaknummer: 200.198.969/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/303385/FA RK 16-161
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante] ,
in rechte bijgestaan door mr. C.M.M. Mikkers in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [appellante] ,
als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.F. van Nielen,
en
[de moeder],
thans wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.M. de Winther-Meijers,
en
Stichting Jeugdbescherming Brabant, voorheen genaamd Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] , vestiging [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2016,
afgegeven onder voormeld zaaknummer, de in dit hoger beroep bestreden beschikking. Voorts verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 augustus 2016, waarbij mr. Mikkers werd benoemd tot bijzondere curator over [appellante] .
1.2.
Uit het op 17 februari 2012 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is, naast [appellante] , geboren:
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [appellante] en [minderjarige 2] uit.
[appellante] en [minderjarige 2] tezamen worden hierna genoemd: de kinderen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2016, heeft [appellante] verzocht om voormelde beschikking van de rechtbank te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen die (
primair) luidt dat zij en [minderjarige 2] bij de moeder verblijven:
  • gedurende de ene week van woensdagmiddag na school tot en met maandagochtend, waarbij de moeder hen op woensdagmiddag uit school ophaalt en de vader hen op maandagochtend vanaf het adres van de moeder naar school brengt;
  • de andere week van woensdagmiddag na school tot en met donderdagochtend naar school, waarbij de moeder zorgt voor het halen en brengen;
  • de helft van de vakantie- en feestdagen, waarbij de zomervakantie zodanig wordt verdeeld dat zij en [minderjarige 2] gedurende drie aaneengesloten weken bij iedere ouder verblijven;
  • en, indien zij en [minderjarige 2] op maandag vrij zijn, de maandag aansluitend het omgangsweekend. De moeder brengt [appellante] en [minderjarige 2] dan op dinsdagochtend naar school.
Voorts verzoekt [appellante] het hof om te bepalen dat zij en [minderjarige 2] gedurende het weekend aanwezig zijn bij voor haar en [minderjarige 2] van belang zijnde (kinder)feestjes en sportwedstrijden, waarbij de vader hen brengt en de moeder hen haalt.
Althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof in goede justitie vermeent te moeten behoren.
Subsidiairverzoekt [appellante] het hof om de raad te gelasten haar onderzoek uit te breiden naar de mogelijkheden voor een gelijkwaardige verdeling van de zorgtaken tussen de ouders.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 januari 2017, heeft de vader verzocht om [appellante] in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans om deze verzoeken af te wijzen. Tevens heeft de vader incidenteel appel van de bestreden beschikking ingesteld en verzocht om het door de ouders nog overeen te komen ouderschapsplan in het dictum op te nemen door aanhechting van een kopie van het ouderschapsplan aan de te geven beschikking. Voorts heeft de vader verzocht om een haal-en-breng regeling te bepalen, die inhoudt:
  • degene waar de kinderen verblijven is verantwoordelijk voor het vervoer van en naar school, naar verjaardagen, vriendjes, sport, etc.;
  • uitzondering is het vervoer op de woensdagavond 19.00 uur (3x per maand): dan zorgt de vader voor het vervoer;
  • uitzondering zijn de thuiswedstrijden van PSV waarvoor [minderjarige 2] een seizoenskaart heeft: de vader haalt [minderjarige 2] op en brengt hem weer thuis;
  • uitzonderingen zijn de feestjes waar de ene ouder met de kinderen naartoe gaat,
terwijl de kinderen bij de andere ouder verblijven: in dat geval zorgt die ouder voor het ophalen en terugbrengen van de kinderen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 januari 2017, heeft de moeder in incidenteel appel verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de beschikking van het hof van 18 april 2013 (met zaaknummer: HV200.102.878/01) te wijzigen op grond van een wijziging van omstandigheden en een zorgregeling voor [appellante] en [minderjarige 2] te bepalen, die luidt:
Primair
  • [appellante] en [minderjarige 2] verblijven eenmaal per veertien dagen van woensdagmiddag na schooltijd tot dinsdagochtend voor schooltijd bij de vader;
  • [appellante] en [minderjarige 2] verblijven eenmaal per veertien dagen van woensdagmiddag na schooltijd tot dinsdagochtend voor schooltijd bij de moeder;
  • [appellante] en [minderjarige 2] verblijven gedurende de helft van de feestdagen en de schoolvakanties bij de vader en de moeder, alsmede (zo begrijpt het hof) bij de moeder op de verjaardagen, zoals die in het processtuk van de moeder van 30 januari 2017 staan vermeld;
  • en waarbij de ouders zoveel mogelijk zelf voor de kinderen zorgen en die zorg niet overlaten aan derden en waarbij de ouder die niet zelf in de gelegenheid is om voor de kinderen te zorgen, als eerste een beroep doet op de andere ouder om voor de kinderen te zorgen en pas als de andere ouder ook niet in de gelegenheid is om voor de kinderen te zorgen, een beroep doet op derden;
Subsidiair
  • [appellante] en [minderjarige 2] verblijven eenmaal per veertien dagen van woensdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend voor schooltijd bij de moeder;
  • [appellante] en [minderjarige 2] verblijven eenmaal per veertien dagen van woensdagmiddag na schooltijd tot vrijdagochtend voor schooltijd bij de moeder;
  • [appellante] en [minderjarige 2] verblijven gedurende de helft van de feestdagen en de schoolvakanties bij de vader en de moeder, alsmede (zo begrijpt het hof) bij de moeder op de verjaardagen, zoals die in het processtuk van de moeder van 30 januari 2017 staan vermeld;
  • en waarbij de ouders zoveel mogelijk zelf voor de kinderen zorgen en die zorg niet overlaten aan derden en waarbij de ouder die niet zelf in de gelegenheid is om voor de kinderen te zorgen, als eerste een beroep doet op de andere ouder om voor de kinderen te zorgen en pas als de andere ouder ook niet in de gelegenheid is om voor de kinderen te zorgen, een beroep doet op derden;
Meer subsidiair
althans een zodanige regeling te bepalen als het hof in goede justitie meent te behoren.
2.4.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 3 maart 2017, heeft [appellante] het hof verzocht om de verzoeken in incidenteel appel van de vader, alsmede het verzoek in incidenteel appel van de moeder, voor zo ver dat ziet op de door de moeder gewenste ‘verjaardagsregeling’, af te wijzen.
2.5.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 8 maart 2017, heeft de moeder het hof verzocht om de verzoeken in incidenteel appel van de vader af te wijzen.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. C.M.M. Mikkers, namens [appellante] ;
  • de vader, bijgestaan door mr. V.F. van Nielen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. G.M. de Winther-Meijers;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
[appellante] is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De GI is abusievelijk niet opgeroepen en is dus niet ter zitting verschenen. De GI is – met instemming van partijen – op 12 april 2017 door het hof telefonisch geïnformeerd over het verhandelde ter zitting.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen zijdens [appellante] , ingekomen ter griffie d.d. 16 december 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen zijdens [appellante] , ingekomen ter griffie d.d. 28 december 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen zijdens de vader, ingekomen ter griffie d.d. 31 maart 2017 (exclusief bijlage 1);
  • het V8-formulier met bijlage zijdens [appellante] , ingekomen ter griffie d.d. 10 april 2017.
2.8.
Het hof slaat geen acht op de brief van de vader die als bijlage 1 is gehecht bij het V6-formulier van 31 maart 2017, nu dit stuk in strijd met de twee-conclusie-regel ingevolge artikel 347 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is ingediend en in strijd is met de eisen van de goede procesorde. Voorts slaat het hof, om diezelfde reden, geen acht op de brief van de moeder van 5 april 2017 met bijlage, gehecht aan het V6 formulier van 5 april 2017, alsmede de brief van de moeder van 7 april 2016 met bijlage, gehecht aan het V6-formulier van 7 april 2017.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
3.2.
Vast staat dat de ouders sedert hun (feitelijke) scheiding in diverse juridische procedures zijn verwikkeld over (de verdeling van) de zorg van de kinderen. De ouders hebben eveneens meerdere malen getracht om de geschillen die zij hierover hebben te beslechten door middel van (forensische) mediation. Het een en ander heeft tot dusverre niet geleid tot een duurzame en onbelaste zorgregeling voor de kinderen.
3.3.
De raad heeft op 28 oktober 2016 een onderzoeksrapport uitgebracht. De raad is van mening dat er sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van [appellante] en [minderjarige 2] dat een kinderbeschermingsmaatregel nodig is in de vorm van een ondertoezichtstelling. De bedreiging voor [appellante] en [minderjarige 2] bestaat uit met name de emotionele belasting en de belemmering tot een optimale ontwikkeling vanwege de strijd tussen de ouders. De ouders zijn onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat de ouders elkaar wantrouwen en elkaars voorstellen niet accepteren. Zij handelen in hun eigen belang en willen hiervan niet afwijken. Bij beschikking van 17 november 2016 van de rechtbank Oost-Brabant (zaaknummer C/01/314130 / JE RK16-1511) zijn [appellante] en [minderjarige 2]
onder toezicht gesteld.
3.4.
Partijen kunnen zich met de beslissing van de rechtbank van 30 mei 2016 niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank de beschikking van het onderhavige hof van 18 april 2013 (zaaknummer: HV 200.102.878/01) gewijzigd in die zin dat de kinderen - aanvullend op de op 18 april 2013 door het hof bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken - bij de moeder verblijven gedurende de laatste woensdag van de maand van woensdag na school tot donderdagochtend voor school.
3.5.
[appellante] voert, kort samengevat, het volgende aan. [appellante] meent dat de rechtbank de zorgregeling onvoldoende heeft uitgebreid. In de praktijk blijkt de uitbreiding namelijk neer te komen op een uitbreiding van slechts drie nachten per jaar. [appellante] wenst het liefste een uitgebreide omgangsregeling waarbij zij de ene week bij haar vader en de andere week bij haar moeder verblijft. De ouders van [appellante] zijn niet in staat om overleg te hebben over een uitbreiding van de zorgregeling en om flexibel met de zorgregeling om te gaan. [appellante] is ook van mening dat haar ouders niet tegemoetkomen aan haar wensen en die van [minderjarige 2] . [appellante] en [minderjarige 2] worden belast met de voortdurende strijd van haar ouders (hierover). [appellante] verzoekt het hof daarom een zorgregeling vast te stellen.
3.6.
De vader betoogt, samenvattend, het volgende. De vader verzoekt het hof om zowel [appellante] , als de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans om de door ieder van hen gedane verzoeken af te wijzen. De vader heeft bezwaar tegen een uitbreiding van de zorgregeling. De kinderen gedijen in de huidige omstandigheden namelijk goed. Zo hebben ze veel vriendjes en vriendinnetjes en behalen ze goede resultaten op school. Het verder uitbreiden van de zorgregeling zal voor de kinderen uitsluitend onrust met zich mee brengen. De ouders kunnen namelijk niet met elkaar communiceren en samenwerken. De moeder diskwalificeert de vader als ouder en er is geen respect voor de vader. Het streven van de moeder is dat de kinderen bij haar wonen, met daarbij een marginale rol weggelegd voor de vader. Ook zou de moeder de initiator zijn om [appellante] in de juridische procedures te betrekken. Naar de mening van de vader is een constructieve oplossing voor de kinderen slechts mogelijk bij een gedragsverandering van de partijen als de ouders van hun beider kinderen.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. De kinderen lijden onder de beperkte invulling die de moeder aan het ouderschap kan geven en van de strijd tussen de ouders. De moeder heeft – zo begrijpt het hof – de indruk dat de vader zich terug trekt op de momenten waarop zij “beweegt”. Zo heeft de vader zich in de procedures die tot nu toe zijn gevoerd en bij de bijzondere curator telkens gezegd dat hij het in het belang van de kinderen vindt dat de zorg voor de kinderen tussen partijen bij helfte wordt verdeeld, maar dat dat feitelijk niet mogelijk was omdat de moeder in [woonplaats] woonde. De moeder is in september 2016 naar [woonplaats] verhuisd en woont nu op fietsafstand van de woning van de vader. Ondanks de uitlatingen van de vader over de verdeling van de zorg voor de kinderen, houdt de vader sedert de verhuizing van de moeder vast aan de huidige zorgregeling en is hij niet bereid om met de moeder afspraken te maken over een uitbreiding van de zorgregeling. Dat is in strijd met de wensen van de kinderen, maar ook met de belangen van de kinderen, aldus de moeder. De moeder licht toe dat aan de door de kinderen gewenste en in hun belang
zijnde verdeling van de zorg geen praktische bezwaren meer in de weg staan. De verdeling van de zorg bij helfte zal ook maken dat de ouders zoveel mogelijk zelf voor de kinderen kunnen zorgen en die zorg niet meer aan derden hoeven over te laten. Tot slot betreurt de moeder dat de vader regelmatig belangrijke informatie voor haar achterhoudt en haar niet
goed en tijdig informeert over belangrijke zaken. De moeder verzoekt het hof dan ook de bestreden beschikking te vernietigen en de door haar verzochte zorgregeling vast te stellen.
3.8.
De raad heeft ter zitting gesteld dat er voor de kinderen op zeer korte termijn duidelijkheid moet komen over de verdeling van de zorgtaken.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2.
Ter zitting is met partijen gesproken over de problemen die de ouders ervaren bij het inkleden van het (gemeenschappelijke) ouderschap. De vader zegt dat de ouders niet samenwerken, dat er geen respect is en sprake is van een voortdurende strijd. Hij ziet liever een situatie waarbij de ouders uitsluitend overleg met elkaar hebben over de zaken die het gemeenschappelijke ouderschap betreffen.
De moeder voelt zich op haar beurt buitengesloten van belangrijke informatie over de kinderen en zegt in de huidige situatie haar moederrol niet te kunnen vervullen. De ouders hebben ter zitting te kennen gegeven dat er, bij verbeterde verhoudingen, co-ouderschap kan komen en blijven. Over de exacte invulling daarvan verschillen zij nog wel van mening met elkaar.
4.3.
Het hof stelt met partijen en de raad vast dat beide ouders niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Gelet op de verharde strijd waarin de ouders met elkaar zijn verwikkeld en het effect dat dit volgens de hulpverlening heeft op [appellante] en [minderjarige 2] , heeft het hof ter zitting aan de ouders een voorstel gedaan, inhoudende dat zij voor de periode van negen maanden op geen enkele wijze contact met elkaar zullen zoeken of onderhouden, ook niet per e-mail of geschrift. Contact tussen de ouders is uitsluitend aan de orde indien dit vanuit de hulverleningstrajecten bezien noodzakelijk wordt geacht en in kritieke noodsituaties rondom de kinderen. Deze periode dient te worden benut om rust te creëren: rust voor de ouders en rust voor de kinderen. Voorts dient deze periode te worden benut om vast te stellen hoe een co-ouderschap werkzaam kan worden in de verdere toekomst zonder ondertoezichtstelling.
Alle communicatie die de ouders met elkaar wensen te voeren, zal gedurende de beoogde rustperiode via de GI geschieden. De GI kan door een ouder worden benaderd in geval van problemen die zich voordoen op het gebied van het gemeenschappelijke ouderschap. Daarbij kan gedacht worden aan de onderwerpen zoals kleding, school, hobby’s en medische aangelegenheden. De GI wordt verzocht om de regie te voeren over de communicatie die via de GI tussen de ouders over het gemeenschappelijke ouderschap plaatsvindt, in dat kader aanwijzingen te geven en – zo nodig – beslissingen te nemen. De aanwijzingen en de beslissingen van de GI zullen in zo een geval door de ouders worden opgevolgd. Verder is ieder van de ouders verplicht om de GI in te lichten over belangrijke zaken betreffende de kinderen, zodat de GI de andere ouder hiervan op de hoogte kan stellen.
Voorts heeft tijdens de rustperiode een uitgebreidere zorgregeling te gelden, dan thans het geval is.
Tijdens deze rustperiode, waarin de ouders de strijd hebben los te laten, zal de GI voor de ouders en/of de kinderen hulpverlening kunnen inzetten. Gesprekken tussen de GI en de ouders apart of tezamen horen daar bij. Het einddoel is een situatie te bereiken waarin de ouders elkaar als ouder weer gaan accepteren en waarin voldoende draagvlak is voor gezamenlijk ouderschap.
4.4.
Na een schorsing van de zitting hebben beide ouders ingestemd met voornoemd traject en de daaraan verbonden voorwaarden. Voorts hebben de ouders gedurende de schorsing overeenstemming met elkaar bereikt over de tijdelijk te gelden zorgregeling. De ouders zijn een zorgregeling met elkaar overeengekomen voor de duur van negen maanden, althans voor de duur van het in te zetten traject, die inhoudt dat de kinderen:
  • op maandag en dinsdag bij de vader verblijven;
  • op woensdag en donderdag bij de moeder (de kinderen gaan woensdag uit school naar de moeder);
  • op vrijdag, zaterdag, zondag bij de moeder;
  • op maandag en dinsdag bij de vader (de kinderen gaan maandag uit school naar de vader);
  • op woensdag en donderdag bij de moeder (de kinderen gaan woensdag uit school naar de moeder);
  • op vrijdag, zaterdag, zondag bij de vader (de kinderen gaan vrijdag uit school naar de vader);
  • etc.;
  • bij een vrije dag van school, gaan de kinderen om 9.00 uur naar de andere ouder. Ze worden gebracht door de ouder waar ze verblijven naar de ouder waar zij zullen gaan verblijven.
Voorts zijn de ouders met elkaar overeengekomen dat zij zich niet negatief over elkaar zullen uitlaten, in het bijzonder niet in het bijzijn van de kinderen en/of derden.
4.5.
De ouders hebben geen overeenstemming bereikt over de bezoeken van [minderjarige 2] aan de thuiswedstrijden van PSV met de vader op de momenten waarop deze wedstrijden worden gespeeld op een zondag in het weekend waarin [minderjarige 2] bij de moeder verblijft. De moeder heeft het belang voor [minderjarige 2] tot het bijwonen van deze activiteit wel onderkend, maar acht het niet in het belang van [minderjarige 2] dat zij zich op voorhand op al deze momenten, voorzover die in haar weekeinde vallen, vast legt. De ouders hebben het hof daarom gevraagd om zich hierover uit te laten. Naar het oordeel van het hof dient als uitgangspunt te gelden dat [minderjarige 2] de ter discussie staande thuiswedstrijden van PSV met de vader kan bezoeken. Daar waar hierover onenigheid ontstaat, draagt het hof aan de GI op om, na beide ouders te hebben gehoord, een beslissing hierover te nemen, waarbij beide ouders zich zonder verdere discussie hebben neer te leggen.
4.6.
Voorts verzoekt het hof aan de GI om de ouders op de onder rechtsoverweging 4.3. aangegeven wijze te begeleiden bij het treffen van een regeling voor de verdeling van de zorg gedurende de schoolvakanties van de kinderen.
4.7.
De raad heeft ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in deze door het hof
voorgestelde en door de ouders geaccepteerde tussenoplossing, die eveneens noodzakelijk in het belang van de kinderen wordt geacht. Wel betreurt de raad het dat de ouders niet gekozen hebben voor een regeling waarbij de kinderen de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder verblijven. Een dergelijke regeling zou rustiger zijn, aldus de raad. Tot slot heeft de raad de ouders geadviseerd om – onder begeleiding van de GI – een zogenaamd ‘paraplugesprek’ houden waarin zij de kinderen vertellen over de door hen overeengekomen voorlopige zorgregeling. De ouders hebben daarmee ter zitting ingestemd.
4.8.
Het hof geeft de ouders mee dat het voor het slagen van dit traject van belang is dat zij zich bewust blijven van het feit dat het hun keuze is om dit traject in te zetten en dat zij, ieder voor zich, het welslagen daarvan in de hand hebben. Het zich openstellen voor hulp en vervolgens het elkaar opnieuw leren zien in een andere rol als volwaardige ouder zijn onderdelen van het traject. Het hof vraagt de ouders in dit kader zich in de komende periode op de eigen rol te concentreren en zich niet in te laten met wat er bij de andere ouder speelt.
4.9.
De GI heeft zich in het telefonisch overleg dat het hof op 12 april 2017 heeft gevoerd positief uitgelaten over hetgeen ter zitting is besproken. Het hof gaat er derhalve van uit dat de GI het beschreven traject met de ouders en de kinderen ter hand zal nemen. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof [appellante] vooralsnog niet voor een kindgesprek zal uitnodigen en iedere verdere beslissing zal aanhouden voor de duur van negen maanden. Het hof zal op een nader vast te stellen tijdstip de mondelinge behandeling voortzetten, teneinde het traject te evalueren en de vervolgstappen met de ouders te bespreken. De bijzondere curator en advocaten van de vader en de moeder worden verzocht het hof tijdig vóór 1 februari 2018 nader te informeren over het verloop van zaken. Ook de GI en de raad zijn gerechtigd het hof te benaderen ingeval daartoe aanleiding wordt gezien.

5.De beslissing

Het hof:
schort voorlopig op de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking en bepaalt voorlopig, voor de duur van de thans lopende zaak, een contactregeling voor [appellante] en [minderjarige 2] die inhoudt dat zij in een veertiendaags patroon:
- op maandag en dinsdag bij de vader verblijven;
- op woensdag en donderdag bij de moeder (de kinderen gaan woensdag uit school naar de moeder);
- op vrijdag, zaterdag, zondag bij de moeder;
- op maandag en dinsdag bij de vader (de kinderen gaan maandag uit school naar de vader);
- op woensdag en donderdag bij de moeder (de kinderen gaan woensdag uit school naar de moeder);
- op vrijdag, zaterdag, zondag bij de vader (de kinderen gaan vrijdag uit school naar de vader);
- etc.;
- bij een vrije dag van school om 9.00 uur naar de andere ouder gaan. Ze worden gebracht door de ouder waar ze verblijven naar de ouder waar zij zullen gaan verblijven;
en voorts dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, zulks onder de regie en zo nodig beslissingsbevoegdheid van de GI;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot 1 februari 2018 ter fine als onder rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.9 weergegeven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. Leuven, E.K. Veldhuijzen van Zanten en J.M.C. Louwinger, bijgestaan door mr. B. van den Anker als griffier, en is op 04 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.