In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na de echtscheiding van de vrouw en de man. Het huwelijk van partijen is op 2 mei 2016 ontbonden. De vrouw heeft op 8 april 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2016, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 680,- per maand. De vrouw verzoekt het hof om de partneralimentatie te verhogen naar € 3.004,- per maand, terwijl de man in incidenteel hoger beroep verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de eerdere beschikking te handhaven.
Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De vrouw heeft haar behoefte aan alimentatie onderbouwd met argumenten over haar uitgavenpatroon en de kosten van levensonderhoud. De man heeft daartegenover gesteld dat de vrouw in staat is om zelf in haar levensonderhoud te voorzien en dat haar behoefte niet juist is vastgesteld. Het hof heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en heeft de behoefte van de vrouw berekend op basis van de 'hofnorm'.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bedrag van € 1.402,- per maand en met ingang van 2 juli 2016 een bedrag van € 890,- per maand aan partneralimentatie zal betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.