GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 10 oktober 2012
Zaaknummer : 200.103.090/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-6979
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.L.A. Cox te Utrecht,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 december 2011 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 1 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 13 maart 2012 een brief van 12 maart 2012 met bijlagen;
- op 13 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 17 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 17 augustus 2012 een brief tevens faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 31 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 3 oktober 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 3 oktober 2011 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, iedere verdere beslissing ten aanzien van de partneralimentatie aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 28 oktober 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de vrouw in haar verzoek, waarin zij de rechtbank heeft verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.440,45 per maand zal voldoen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud, niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel dat het verzoek wordt afgewezen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans te bepalen dat de door de man aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank.
4. De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte van de vrouw ten onrechte op € 2.250,- netto per maand gesteld is. Bij het bepalen van het netto gezinsinkomen is de rechtbank uitgegaan van een te hoog inkomen aan de zijde van de man en heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met een inkomen aan de zijde van de vrouw. De man stelt dat uitgegaan dient te worden van de winst in 2009, aangezien partijen daar het laatste jaar van hun samenleving van hebben geleefd. Met het inkomen van de vrouw moet geen rekening worden gehouden, omdat partijen het grootste deel van het huwelijk alleen het inkomen van de man ter beschikking hadden. De behoefte van de vrouw kan dan gesteld worden op € 1.407,- netto per maand, waarop haar eigen inkomen in mindering moet worden gebracht.
5. De vrouw meent dat de rechtbank de behoefte terecht heeft vastgesteld op € 2.250,- netto per maand. Partijen kenden tijdens het huwelijk een grote mate van welstand. De vrouw betwist dat uitgegaan zou moeten worden van alleen de winst in 2009 en stelt dat die door de man voorgespiegelde winst bovendien onjuist is en niet aangetoond. De vrouw stelt verder eigen inkomen te hebben.
6. Het hof overweegt als volgt. Anders dan bij het bepalen van de draagkracht, is voor het vaststellen van de behoefte medebepalend de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd. Juist dan ligt het in de rede om naar de verschillende factoren verspreid over meerdere jaren te kijken die deze welstand hebben gevormd. Dit geldt temeer indien het inkomen van fluctuerende aard is (geweest), zoals winst uit onderneming. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank voor het vaststellen van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen wat betreft het inkomen aan de zijde van de man terecht is uitgegaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2007 tot en met 2009. Het hof zal dit dan ook overnemen. Wat betreft het inkomen aan de zijde van de vrouw gaat het hof, in afwijking van de rechtbank, maar zoals ter zitting met partijen besproken, uit van de door de vrouw overgelegde jaaropgaven 2009, hetgeen neerkomt op een bruto jaarinkomen van € 7.722,-, ofwel een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 600,- per maand. Het netto gezinsinkomen van partijen is dan vast te stellen op € 3.600,- per maand. De behoefte van de vrouw dient dan, rekening houdend met de hofnorm die tussen partijen niet in geschil is, te worden bepaald op een bedrag van € 2.160,- netto per maand.
Hierop komen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat haar huidige inkomen zal wijzigen. Nu de vrouw dit niet inzichtelijk heeft gemaakt, zal het hof, bij gebrek aan recente gegevens, uitgaan van een inkomen vergelijkbaar met haar inkomen in 2011, te weten een bruto jaarinkomen (volgens jaaropgaven) van € 8.662,-, ofwel een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 660,- per maand. Uit het voorgaande volgt dat er een aanvullende behoefte resteert van € 1.500,- netto per maand. De grief van de man slaagt deels.
7. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank zijn draagkracht onjuist heeft vastgesteld. De man voert daartoe aan dat bij het bepalen van zijn inkomen primair gekeken moet worden naar alleen de winst over 2011 en subsidiair naar de gemiddelde winst over de afgelopen drie jaren (2009, 2010 en 2011). Ook zijn bedrijf heeft te maken met de economische crisis, zodat gekeken moet worden naar de financiële middelen waarover hij daadwerkelijk kan beschikken zonder dat zijn onderneming een liquiditeitsprobleem krijgt.
Voorts voert de man aan dat met betrekking tot zijn lasten rekening dient te worden met de volledige huurlasten, aangezien deze lasten geheel voor zijn rekening komen, omdat zijn huidige partner niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast voert de man aan dat rekening moet worden gehouden met het eigen risico in het kader van de ziektekosten, omdat dit geheel was opgesoupeerd. Zijn eerdere stelling, dat rekening dient te worden gehouden met de advocaatkosten die hij heeft, heeft de man ter zitting ingetrokken.
8. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
9. Het hof overweegt als volgt. Waar voor het bepalen van de behoefte medebepalend is de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd, dient voor het bepalen van de draagkracht gekeken te worden naar zowel het inkomen dat in het verleden is verdiend, als naar de feitelijke financiële situatie, maar ook naar het inkomen dat de onderhoudsplichtige zich in redelijkheid kan verwerven. Dat sprake is van een economische crisis waar veel bedrijven onder te lijden hebben, staat vast, echter dat de onderneming van de man een zodanig negatieve invloed van die crisis ondervindt dat alleen van de winst uit onderneming over 2011 dient te worden uitgegaan, acht het hof niet aangetoond. Juist omdat een fluctuerend inkomen moeilijk is vast te stellen, zal het hof uitgaan van een gemiddelde winst. Het hof zal uitgaan van het gemiddelde van de winst over de jaren 2009, 2010 en 2011 die is vermeld in de jaarrapporten van de onderneming van de man. Het hof zal derhalve uitgaan van € 30.419,-.
Het hof zal daarbij rekening houden met de zelfstandigenaftrek en de MKB Winstvrijstelling.
10. Wat betreft de lasten zal het hof tot 1 juli 2012, gelijk de rechtbank, rekening houden met zowel de woonlasten ter zake van de (voormalige) echtelijke woning, als met de huurlasten. Vanaf 1 juli 2012 zal het hof alleen rekening houden met de huurlasten. Daarbij zal het hof rekening houden met de helft van de door de man opgevoerde huurlasten van € 760,- per maand en dus met € 380,- per maand, nu de man naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn huidige partner niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hetgeen de man daartoe heeft aangevoerd, kan die stelling niet dragen. Het hof zal voorts geen rekening houden met de kosten in het kader van het eigen risico, aangezien de man ook in hoger beroep heeft nagelaten zijn stelling te onderbouwen.
11. Rekening houdend met de overige financiële omstandigheden van de man zoals door de rechtbank vastgesteld en waartegen geen van partijen bezwaar heeft gemaakt, alsmede rekening houdend met het fiscaal voordeel dat de man heeft uit hoofde van het betalen van alimentatie, volgt uit het bovenstaande dat de draagkracht van de man tot 1 juli 2012 een alimentatie toelaat van € 383,- per maand en na 1 juli 2012 een alimentatie van € 832,- per maand.
12. Het voorgaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud:
- met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (28 oktober 2011) tot 1 juli 2012 op € 383,- per maand;
- met ingang van 1 juli 2012 op € 832,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Van Dijk en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2012.