Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2016;
- het verweerschrift inclusief een beroepschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 28 december 2016;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2017;
- een fax van [verweerster] van 23 januari 2017;
- een fax van RSG met een leesbaar exemplaar van productie 2 bij het verweerschrift in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 31 januari 2017;
- een fax van RSG van 30 januari 2017 met een versie van productie 24 zonder onderstrepingen;
- een brief van RSG met drie aanvullende producties (nummers 28, 29 en 30), ingekomen ter griffie op 31 januari 2017;
- een brief van [verweerster] met twee aanvullende producties (nummers 62 en 63), ingekomen ter griffie op 31 januari 2017;
3.De beoordeling
“
Concurrentiebeding
“
(…) Vanwege de vakanties (…) zal ik vanaf vandaag de stand van zaken omtrent onder andere de bonussen van 2015 bespreken. (…) Wat ik daarnaast eigenlijk nog even belangrijk vind, maar niets meer van heb gehoord, is het arbeidscontract en het leasecontract van jou. Ik heb je gevraagd op 17-2 te laten weten wanneer we dit definitief konden maken (…). Laat je me even weten wanneer we dit vandaag kunnen doornemen en kunnen ondertekenen, dan kunnen we ook dit afhandelen. (…)”. Daarna is er tussen partijen over de inhoud van de arbeidsovereenkomst, waaronder het relatie- en concurrentiebeding, en over de afwikkeling van de bonus over 2015, gesproken en gecorrespondeerd.
“
Zoals eerder deze week met jullie besproken kom ik graag nog even terug op het tekenen van mijn nieuwe arbeidscontract. Vrijdag 4 maart jl. hebben wij hier een gesprek over gehad, wat ik ervaren heb als zeer onprettig, omdat ik het nieuwe contract zoals dat is op gesteld niet wilde tekenen. Ik heb in dit gesprek aangegeven het niet eens te zijn met de inhoud en de periode van het relatie- en concurrentiebeding. De reactie van [aandeelhouder/bestuurder van RSG] vond ik zeer ongepast en mede daardoor ben ik erg gaan twijfelen over mijn toekomst binnen RSG en het vertrouwen vanuit jullie kant. Daarnaast hebben jullie aangegeven dat als ik mijn nieuwe contract niet teken, er geen contract is en mijn huidige bonus die gelieerd is aan mijn contract, dan ook niet uitbetaald kan worden. Dit voelt voor mij als een dreigement en absoluut geen goede basis om een nieuw contract te tekenen (…).RSG Finance is in januari 20214 opgesplitst in 3 nieuwe BV’s en ik ben per 1 januari 2014 in dienst getreden van RSG Business Control. Ik heb destijds gesprekken met [naam] gehad over een nieuw contract en deze is volgens mij ook getekend. Kennelijk is hier niks meer van terug te vinden in mijn dossier en dat is ook de reden dat jullie willen dat ik een nieuw contract teken. Aangezien ik in 2014 overgestapt ben naar een nieuwe BV en het geen overgang van onderneming is geweest, is blijkbaar de periode van mijn bedingen al gaan lopen en betekent dat dat ik nu op dit moment niet meer gebonden ben aan een concurrentie- en relatiebeding, aangezien de periode van 2 jaar inmiddels al is verlopen. Ik zou dit kunnen gebruiken en op kunnen zeggen, maar dat geeft mij absoluut geen goed gevoel aangezien ik altijd met veel plezier voor RSG heb gewerkt. Zoals aangegeven heb ik wel twijfels over mijn toekomst en ontwikkelingen binnen RSG (…) Tijdens mijn zwangerschapsverlof is er helaas een conflict ontstaan tussen (…) bestuurders van RSG BC (…) Ik wil de huidige situatie graag nog even de tijd geven (…). Dit betekent wel dat ik in deze situatie niet ga tekenen voor een concurrentie- en relatiebeding met een periode van 24 maanden. Zoals aangegeven ben ik niet uit op een breuk of ruzie en daarom zou ik graag willen voorstellen het concurrentiebeding uit het nieuwe contract te halen en het relatiebeding terug te brengen naar 1 jaar. Dit is destijds ook de afspraak tussen RW en RSG geweest toen ik de overstap maakte naar RSG en lijkt mij dan ook niet meer dan redelijk. (…).”
“
Wij hebben inmiddels begrepen van de mediator dat jij geen enkele manier meer ziet om je werk bij RSG BC voort te zetten (…). we (…) hebben besloten om te zorgen dat wij de activiteiten van RSG BC van je gaan overnemen (…) en het werk door andere collega’s kan worden overgenomen. (…) Conform de arbeidsvoorwaardenregeling van RSG Finance, zullen wij de volgende zaken terugvorderen; - de leaseauto dient te worden ingeleverd op vrijdag 15 april 2016 (…)”.
“
Zoals eerder al aangegeven gaat RSG BC niet akkoord met jou verzoek tot het opnemen van vakantie in de periode van 2 mei tot en met 7 mei 2016. (…) 26 april heb je ons (via de mediator, [mediator] ) gemaild dat je vandaag, donderdag 28 april, niet zou kunnen komen werken, omdat je ziek bent en niet in staat bent om te werken. Hierbij moeten we helaas constateren dat je inmiddels al bijna 6 weken niet hebt gewerkt en niet ziek bent zoals eerder geconstateerd door de arts. (…)”.
“
Via deze mail wil ik graag aangeven dat er absoluut geen sprake is geweest van ziekmelding vanuit mijn kant. (…) Wij zitten nog midden in ons mediation traject en ik zou u dan ook graag willen verwijzen naar het verslag/de uitspraak van de bedrijfsarts, waar duidelijk aangegeven wordt dat ik in staat ben om te komen werken, mits het conflict is opgelost, en dit conflict is alles behalve opgelost. (…)”.
“
Wij zien ons genoodzaakt aan jou een formele waarschuwing op te leggen wegens het ongeoorloofd afwezig zijn en het niet verschijnen op jouw afspraak bij de bedrijfsarts. Tevens zullen wij jouw loon stopzetten met ingang van 3 mei jl. tot het moment dat jij jouw (re-integratie) werkzaamheden hervat. (…) Er is inmiddels een nieuwe afspraak gemaakt met de bedrijfsarts op dinsdag 10 mei as. (…)”.
“
Vanmorgen hebben wij opnieuw bij elkaar gezeten voor een mediationsessie. (…) Wij begrijpen dat jij problemen ervaart met het tekenen van een nieuwe overeenkomst. (…) Wij hebben jou voorgelegd dat je alsnog kan nadenken over het tekenen van de overeenkomst. (…) Wanneer we vandaag niet tot overeenstemming komen (…) verwachten wij jou zoals besproken aanstaande dinsdag 17 mei 2016 weer op het werk om jouw werkzaamheden te hervatten. De loonstop zal dan vanaf die datum ook worden opgeheven (…)”.
“
We zijn doende om te bekijken of we samen tot een oplossing kunnen komen (…).1. Concurrentiebeding: daar zijn we uit, uiteraard onder voorwaarde dat we ook over de andere punten overeenstemming bereiken. Akkoord voor wat betreft de uitsluiting van [een concurrent van RSG] met een dienstverband in de rol van accountmanager of vestigingsmanager. (…)2. Relatiebeding: (…) Om te komen tot een oplossingen willen we je nogmaals (en ook zeker voor de laatste keer) een tegemoetkoming doen: door de periode van dit beding aan te passen naar een datum tot 01-01-2018. (…)4. Loonstop: de loonstop heeft ons inziens wel een wettelijke grond gezien het feit dat je meerdere malen je werkhervatting hebt geweigerd, niet bent verschenen bij de bedrijfsarts en zonder toestemming op vakantie bent gegaan. De loonstop is ingegaan op 3 mei en het loon is hervat op 19 mei. (…)”.
Afgelopen vrijdag ben je bij de bedrijfsarts geweest, nu voor inmiddels de 3e keer. Ook deze bedrijfsarts heeft geoordeeld dat je niet ziek bent of een gebrek hebt, en dat er sprake is van een arbeidsconflict. (…) Zoals reeds eerder aangegeven vinden we je gedrag totaal onacceptabel. (…) Wij zullen de loonstop die we al eerder als maatregel hebben opgenomen, wederom met terugwerkende kracht vanaf maandag 19 mei 2016 opleggen totdat je daadwerkelijk met je re-integratiewerkzaamheden zult gaan aanvangen of wij een uitspraak van de rechtbank zullen krijgen. (…)”.
i en ii) de arbeidsovereenkomst te ontbinden en te verklaren voor recht dat RSG jegens haar ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
iii, iv en v) RSG te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 20.000,00 bruto en een transitievergoeding van € 4.193,78 bruto;
x) te verklaren voor recht dat [verweerster] jegens RSG niet is gehouden aan enig concurrentie- en/of relatiebeding; en/of dat RSG daar geen rechten meer aan kan ontlenen vanwege ernstig verwijtbaar handelen en nalaten, en/of dat het concurrentiebeding geen werking meer heeft omdat het zwaarder is gaan drukken als gevolg van de met de overgang gepaarde functiewijziging; en/of het concurrentiebeding geheel dan wel gedeeltelijk te vernietigen omdat [verweerster] in verhouding met het te beschermen belang van RSG door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld; en/of te verklaren voor recht dat het boetebeding nietig is; en
xi) met veroordeling van RSG in de proceskosten.
tegenverzoekverzocht te verklaren voor recht dat zij bij een einde van het dienstverband van [verweerster] gerechtigd is om een boete van € 10.221,51 in verband met het voortijdig beëindigen van de leaseovereenkomst bij [verweerster] in rekening te brengen dan wel te verrekenen met de alsdan te betalen eindafrekening waaronder begrepen de eventueel te betalen bonus.
- de arbeidsovereenkomst ontbonden per datum van de beschikking;
- voor recht verklaard dat RSG ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verweerster] en dat zij aan haar een transitievergoeding verschuldigd is van € 4.193,78 bruto en RSG veroordeeld om dat bedrag aan [verweerster] te betalen;
tegenverzoekvan RSG afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , die zijn begroot op nihil.
principaal hoger beroepzeven grieven aangevoerd. RSG heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking met dien verstande:
i. dat zij berust in de ontbinding van de arbeidsovereenkomst; en samengevat het hof verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ii. de verklaring voor recht dat RSG ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verweerster] alsnog af te wijzen;
tegenverzoek:
het verzoek als het tegenverzoek:
principaal hoger beroepverweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van RSG, althans tot verwerping van de grieven, met veroordeling van RSG in de proceskosten.
incidenteel hoger beroepzeven grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking en het hof samengevat verzocht om, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) primair te verklaren voor recht dat géén sprake is geweest van een overgang van onderneming ten tijde van de overstap van [verweerster] naar RSG in 2014,
subsidiair te verklaren voor recht dat RSG een transitievergoeding van € 11.442,67 bruto is verschuldigd en RSG te veroordelen tot betaling van deze transitievergoeding;
in incidenteel hoger beroepverweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van de grieven.
in principaal en incidenteel hoger beroep, samengevat, de volgende geschilpunten resteren:
a.
grieven II en III in principaal en grieven 1, 2 en 4 in incidenteel hoger beroep: is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RSG, zodat aan [verweerster] een billijke vergoeding kan worden toegekend (art. 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW) en RSG een transitievergoeding is verschuldigd (art. 7:673 lid 1 aanhef en onder b sub 2° BW)?
grief IV in principaal en grief 3 in incidenteel hoger beroep: is [verweerster] jegens RSG gehouden aan een concurrentie-, relatie- en/of boetebeding?
grief V in principaal en grief 5 in incidenteel hoger beroep: bestaat voor [verweerster] een verplichting om aan RSG enige vergoeding te betalen vanwege het voortijdig inleveren van de leaseauto of komt aan [verweerster] juist een vergoeding hiervoor toe?
grief VI in principaal en grieven 6 en 7 in incidenteel hoger beroep: heeft [verweerster] recht op het volledige (achterstallige) salaris en emolumenten tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging?
grief VII in principaal hoger beroep: wie moet worden veroordeeld in de proceskosten?
Het was voor RSG van belang om haar administratie op orde te hebben in verband met de verkrijging van het NEN 4400-keurmerk. Voor het verkrijgen van het keurmerk was het vereist dat alle werknemers een arbeidsovereenkomst hadden ondertekend en dat duidelijk was op grond van welke afspraken een werknemer aanspraak had op een bonus.
Tussen partijen bestond weliswaar al de arbeidsovereenkomst met RSG Finance, maar RSG heeft haar model-arbeidsovereenkomst begin 2016 laten aanpassen. Aan [verweerster] is voorgesteld om een arbeidsovereenkomst van 25 januari 2016 te ondertekenen met daarin een minder ruim concurrentie- en relatiebeding.
Op 12 februari 2016 is een gesprek met [verweerster] gepland om tot ondertekening over te gaan, maar zij gaf toen aan nog geen gelegenheid te hebben gehad om ernaar te (laten) kijken. Na meerdere vervolgafspraken op 17, 18 en 29 februari 2016 heeft [verweerster] op 4 maart 2016 aangegeven niet bereid te zijn te tekenen, omdat zij een arbeidsovereenkomst met RSG Finance had. Na een gesprek hierover op 7 maart 2016 ontving RSG de e-mail van [verweerster] van 11 maart 2016, waarin zij aangaf dat geen sprake was van overgang van onderneming, als gevolg waarvan zij niet meer gebonden was aan een concurrentie- en relatiebeding.
Ondanks de weigerachtige houding van [verweerster] ging RSG nog steeds uit van een oplossing en is zij nog meegevraagd naar [plaats] . Na het incident daar met haar echtgenoot heeft zij zich ziekgemeld. [verweerster] heeft op 20 mei 2016 aangegeven dat zij in gesprek was met [een concurrent van RSG] , een concurrent, waar zij in dienst wilde treden. RSG was hiermee akkoord, maar dit heeft tussen partijen niet tot overeenstemming geleid. Uiteindelijk heeft [verweerster] ontbinding verzocht.
Dat betekent dat [verweerster] ervan uit ging dat zij óók jegens RSG gebonden was aan een concurrentie-, relatie- en boetebeding voor de periode van twee jaar. [verweerster] heeft aangevoerd dat de nieuwe overeenkomst die haar ter tekening werd aangeboden, voor haar wat betreft het concurrentie- en relatiebeding een verslechtering inhield ten opzichte van wat eerder was overeengekomen. Volgens RSG was dat niet het geval. Wat daar ook van zij, RSG heeft onbetwist gesteld dat zij [verweerster] in die periode, na haar weigering om de nieuwe overeenkomst te ondertekenen, ook heeft voorgesteld om dan opnieuw te tekenen voor de reeds eerder met RSG Finance overeengekomen bedingen, en dat [verweerster] ook daartoe niet bereid was.
Vast staat dat RSG niet beschikt over een schriftelijke arbeidsovereenkomst met [verweerster] en dat zij op enig moment in 2016 haar administratie op orde wilde brengen. RSG heeft in dat kader onweersproken betoogd dat zij niet alleen aan [verweerster] , maar ook aan de andere werknemers van wie een arbeidsovereenkomst ontbrak heeft verzocht om alsnog een arbeidsovereenkomst te tekenen.
heeft aangegeven dat zij in de gesprekken met RSG in februari 2016 ‘de boot een beetje heeft proberen af te houden’ voor wat betreft het tekenen van de arbeidsovereenkomst. Zij wilde zich niet bezig houden met deze discussie en hoopte in feite dat de discussie simpelweg zou verdwijnen, maar dat bleek niet zo te zijn.
heeft in haar e-mail van 11 maart 2016 het standpunt ingenomen dat de overgang van RSG Finance naar RSG in 2014 géén overgang van onderneming was, zodat zij niet meer gebonden was aan het concurrentie-, relatie- en boetebeding uit de overeenkomst met RSG Finance omdat de geldigheidsduur van de bedingen (twee jaar) inmiddels was verlopen. [verweerster] heeft daaraan toegevoegd dat zij ook de nieuwe arbeidsovereenkomst met RSG niet wilde tekenen en dat zij dit zou kunnen gebruiken om op te zeggen. Tussen partijen is niet in geschil dat RSG in een concurrerende markt werkzaam is. [verweerster] wilde niet (langer) gehouden worden aan haar concurrentie-, relatie- en boetebeding met RSG Finance, zij wilde zich niet tegenover RSG aan gelijkluidende bepalingen verbinden en zij wilde geen nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekenen, terwijl zij wel duidelijk maakte dat zij overwoog naar een concurrent over te stappen, waardoor zij RSG in een heel moeilijke positie heeft gebracht. Zij heeft de boot afgehouden, terwijl zij wist dat RSG een zwaarwegend belang daarbij had. Uit voornoemde e-mail blijkt dat [verweerster] zich heel goed bewust was van het belang van RSG bij een ondertekende arbeidsovereenkomst en dat zij voor zover zij zich herinnerde wel een contract had getekend, maar dat deze in de administratie van RSG ontbrak. Naar het oordeel van het hof heeft [verweerster] misbruik gemaakt van het feit dat een ondertekende arbeidsovereenkomst in de administratie van RSG ontbrak. Anderzijds had RSG dit niet mogen aangrijpen om niet tot tijdige betaling van de bonus over te gaan. [verweerster] heeft terecht betoogd dat zij dit heeft ervaren als een pressiemiddel. RSG heeft hierdoor niet gehandeld zoals van haar als werkgever had mogen worden verwacht. Het niet uitbetalen van de bonus kan in het onderhavige geval echter niet los worden gezien van voornoemde handelwijze van [verweerster] . De gedragingen van [verweerster] en RSG in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat, naar het oordeel van het hof, in het onderhavige geval geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RSG.
Ad a)heeft overwogen volgt dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van RSG.
medeverantwoordelijk voor de opbouw, het beheer en de uitbreiding van het klantenbestand op basis van een individuele en commerciële doelstelling en diende een significante bijdrage te leveren aan het resultaat van de Business unit Finance. Taken bestonden onder andere uit het bemiddelen, adviseren en onderhandelen met finance professionals en opdrachtgevers.
Bij de beoordeling of aan die vereisten is voldaan, moet onder meer rekening worden gehouden met de mate waarin de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijze was te voorzien voor de werknemer toen deze het beding aanvaardde. De enkele vaststelling dat zich een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding heeft voorgedaan, is in het algemeen onvoldoende voor het aannemen van het oorzakelijk verband met het aanmerkelijk zwaarder gaan drukken van het beding.
had gelet op dit verweer duidelijk moeten maken in hoeverre haar werkzaamheden bij RSG verschilden van haar werkzaamheden ten tijde van het ondertekenen van het concurrentie- en relatiebeding met RSG Finance op 5 juli 2013. Dit heeft zij niet, althans onvoldoende gedaan. Zij heeft in hoger beroep slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat zij bij RSG Finance voornamelijk bezig was met het ‘beheren’ van het klantenbestand en dat zij zich bij RSG bezig zou gaan houden met het uitbouwen van het klantenbestand, maar of en zo ja in hoeverre hiervan feitelijk sprake is geweest is niet gebleken. Aan bewijs wordt niet toegekomen.
1. De mogelijkheid een boete op te leggen laat het recht op schadevergoeding op grond van de wet onverlet. Echter mag de werkgever ter zake van een zelfde feit niet boete heffen en tevens schadevergoeding vorderen.
9.1 De Lease overeenkomst eindigt indien: (…) Naar het oordeel van RSG daartoe een duidelijke met redenen omkleedde aanleiding is. (…)9.3 Alle kosten verbonden aan voortijdige beëindiging en annulering op verzoek van de Deelnemer, die door de Leasemaatschappij aan RSG in rekening worden gebracht, zijn voor rekening van de Deelnemer.
De in eerste aanleg door [verweerster] gevraagde verklaring voor recht dat RSG haar dient te vrijwaren voor kosten ter zake de leaseauto, is door de kantonrechter (impliciet) afgewezen. Daartegen is geen grief gericht. Dit punt maakt ook geen onderdeel uit van de in hoger beroep door [verweerster] geformuleerde vorderingen, zodat het hof ervan uitgaat dat dit geschilpunt niet in hoger beroep voorligt.
mitshet conflict zou worden opgelost. RSG en [verweerster] hebben vervolgens medewerking verleend aan mediation. Volgens [verweerster] heeft RSG haar verzoek om tijdens het mediationtraject vakantiedagen op te nemen ten onrechte geweigerd. Volgens [verweerster] was zij hierdoor effectief 1,5 dag niet beschikbaar, zou een vakantie haar goed doen en was dit de beste optie. Nu het hof evenals de kantonrechter van oordeel is dat [verweerster] in deze periode recht had op loon, heeft zij geen belang bij haar grief. Evenmin valt in te zien waarom RSG - in het kader van de loonvordering van [verweerster] - belang heeft bij haar betoog dat zij het gevraagde verlof terecht heeft geweigerd. Uit het voorgaande volgt dat RSG gehouden was het loon aan [verweerster] te betalen. Nu [verweerster] zelf meent dat zij in de betreffende periode vakantie heeft genoten, heeft dat tot gevolg dat RSG (in ieder geval) 1,5 dag minder hoeft te vergoeden ter zake nog niet opgenomen vakantiedagen bij de eindafrekening.
Grief VI in principaal hoger beroep slaagt in zoverre. [verweerster] heeft geen belang bij haar grief 6 in incidenteel hoger beroep.
- het verzoek van [verweerster] tot betaling van een transitievergoeding alsnog zal afwijzen;
- de verzoeken van [verweerster] om verklaringen voor recht met betrekking tot het concurrentie-, relatie- en boetebeding alsnog zal afwijzen;
- het verzoek van RSG tot terugbetaling van al hetgeen zij aan transitievergoeding heeft voldaan zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling;