In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de inspecteur van de Rijksbelastingdienst een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft opgelegd. De belanghebbende, werkzaam bij [C] B.V., ontving een kilometervergoeding van € 0,31 per kilometer voor zakelijke ritten, maar de werkgever had slechts € 0,19 per kilometer als belastbaar loon aangemerkt. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 5.673 als scholingskosten opgevoerd, wat door de inspecteur niet werd geaccepteerd. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 10 oktober 2016 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de kilometervergoeding boven de € 0,19 ten onrechte als loon was aangemerkt en dat de heffingsrente onterecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de kilometervergoeding correct had behandeld en dat de heffingsrente in overeenstemming met de wet was opgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet lukte om zijn stellingen te onderbouwen. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.