Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] , en
[appellant 2] ,
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/02/277823/ HA ZA 14-153)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 juli 2015,
- de memorie van grieven in het principaal appel van 24 november 2015,
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens houdende (grieven in) incidenteel appel van 6 oktober 2015,
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van 12 april 2016,
- de akte van 24 mei 2016 zijdens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
- de antwoordakte van 21 juni 2016 zijdens [appellant 1] en [appellant 2] .
3.De beoordeling
zijn ingebracht in de samenwerking. De ratio daarvan is dat de Nederlandse Aandeelhouders en/of DUG en/of IDU na het ondertekenen van deze overeenkomst niet langer gebruik maken van dergelijke foto’s, films, promotiemateriaal, vacatures, en het stage bedrijven netwerk in die landen waar de Nieuw Zeelandse rechtspersonen en/of de Nieuw Zeelandse Aandeelhouders in het verleden stagiaires voor de Nederlandse Aandeelhouders en/of DUG en IDU hebben geplaatst.”Artikel 4.5 is een spiegelbeeldige bepaling met betrekking tot de oorspronkelijke door de Nederlandse Aandeelhouders en rechtspersonen ingebrachte foto’s etc.
Indien een of meerdere van de hiervoor onder 4.4 en 4.5 genoemde partijen voor hun bedrijfsvoering toch genoemde foto’s gebruiken, dan dient deze partij binnen 14 dagen nadat de andere partij daarop - schriftelijk en/of per e-mail - heeft gewezen het gebruik ervan te staken c.q. het niet langer openbaar te maken c.q. het te verwijderen etc. opdat recht wordt gedaan aan het bepaalde in de artikelen 4.4 en 4.5. De boeteclausules van artikel 6.11 respectievelijk 6.12 zijn onverkort hierop van toepassing met dien verstande dat de nalatige partij eerst dan boeteplichtig is, indien hij/zij in gebreke blijft nadat de hiervoor genoemde termijn van 14 dagen is verstreken.”
foto 8, die door [betrokkene] op 28 oktober 2009 was gemaakt, na 15 mei 2013 niet (op tijd) te hebben verwijderd van hun website (website van [VOF] ) en dus een boete hebben verbeurd van € 15.000,-. [appellant 1] c.s. hebben (onder meer) dat bedrag, vermeerderd met rente, in rechte van [geïntimeerde 1] c.s. gevorderd. De rechtbank heeft de overtreding vanaf 20 juni 2013 aangenomen en de boete gematigd tot € 2.000,-, de vordering voor het overige afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. Tevens heeft de rechtbank andere vorderingen van [appellant 1] c.s. afgewezen, maar tegen deze beslissingen is geen grief gericht.
principaalappel hebben [appellant 1] c.s. twee grieven aangevoerd, te weten dat de rechtbank ten onrechte de boete heeft gematigd (1) en ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd (2). In het
incidenteelappel komen [geïntimeerde 1] c.s. met twee grieven op tegen de beslissing van de rechtbank dat zij inbreuk hebben gemaakt op hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst (I en II) en met een grief (III) tegen de beslissing van de rechtbank de boete niet verder te matigen dan tot € 2.000,-.
foto 8te verwijderen. Omdat het hier over verplichtingen gaat die gelden voor de Nederlandse aandeelhouders (c.q. de Nederlandse vennootschappen) dient deze vraag ingevolge artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst beoordeeld te worden naar Nederlands recht, zoals de rechtbank ook heeft gedaan.
foto 8niet binnen veertien dagen na 6 juni 2013 van de pagina’s van de (hier relevante) website(s) van [geïntimeerde 1] c.s. is verwijderd (maar wel op uiterlijk 24 juni 2013). Tegen deze beslissing is geen grief gericht. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of het gebruik van
foto 8door [geïntimeerde 1] c.s. een overtreding oplevert.
foto 8gemaakt door [betrokkene] terwijl hij in dienst was bij IDU, althans een Nederlandse vennootschap. Ingevolge artikel 7 Auteurswet rust het auteurschap op de foto’s van [betrokkene] die hij gedurende zijn stage heeft gemaakt dus bij IDU, derhalve indirect bij [geïntimeerde 1] c.s. Naar het hof begrijpt doelen [geïntimeerde 1] c.s., waar zij spreken van IDU op haar rechtsvoorgangster [VOF] v.o.f.
Foto 8is namelijk gemaakt op 28 oktober 2009, terwijl IDU en DUG eerst medio 2010 zijn opgericht.
foto 8onder de bepaling van artikel 4.4. van de vaststellingsovereenkomst valt. Niet in geschil is dat er van letterlijke inbreng in de samenwerking door de heer [betrokkene] geen sprake kan zijn geweest, reeds omdat [betrokkene] geen deelgenoot was. De vraag is derhalve wat partijen hier hebben bedoeld. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat deze vraag niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepaling, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981, 635 (
Haviltex)). Ook in het onderhavige geval, dat een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen, die werden bijgestaan door juristen, kunnen de omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:BY8101).
[betrokkene]( [betrokkene] , toevoeging hof)
is een vriend van ons en hij wil niet dat jullie zijn foto’s op de website en in toekomstig promotiemateriaal gebruiken. Vanzelfsprekend lijkt ons dit geen probleem te hoeven zijn.” Al in 2012 heeft [betrokkene] [geïntimeerde 1] c.s. laten weten dat zij zijn foto’s niet mochten gebruiken. Gesteld noch gebleken is dat één van partijen in de verdere onderhandelingen over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst nog verder is ingegaan op de vraag aan welke partij(en) het recht toekwam om de foto’s van [betrokkene] , waaronder
foto 8te gebruiken, en dus evenmin dat [geïntimeerde 1] c.s. zich er op enig moment in de onderhandelingen tegen hebben verzet dat zij de foto’s van [betrokkene] niet meer zouden mogen gebruiken. Na akkoord van [geïntimeerde 1] c.s. met het voorstel van [appellant 1] c.s. is vervolgens de tekst van de vaststellingsovereenkomst door de advocaten opgesteld. [geïntimeerde 1] c.s. zijn toen - nog steeds zonder nadere opmerkingen over de foto’s van [betrokkene] - akkoord gegaan met de tekst van artikel 4.4 waarin de betrokken passage is opgenomen.
foto 8, zijn gemaakt met een camera van IDU en dus sowieso aan IDU, een Nederlandse vennootschap, toebehoorden en dus niet meer van [betrokkene] waren. Dit wordt echter geloochenstraft door het feit dat IDU ten tijde van het nemen van de foto’s, waaronder
foto 8, in 2009 nog niet was opgericht (dat is pas op 6 augustus 2010 gebeurd) en door het feit dat in 2009 de foto hooguit ter beschikking is gesteld aan de vier partners gezamenlijk, dus niet aan de Nederlandse vennootschap. Aldus mochten [geïntimeerde 1] c.s. niet aannemen dat de foto’s, die niet persoonlijk waren, niet meer van [betrokkene] waren maar van de Nederlandse vennootschap IDU c.q. DUG.
foto 8geen enkele vermogensschade en/of ander nadeel hebben ondervonden. De bedoeling van de vaststellingsovereenkomst was de relatie op een nette manier te beëindigen en dat wordt nu door [appellant 1] c.s. aangegrepen om vorderingen jegens [geïntimeerde 1] c.s. in te stellen. De gevorderde boete staat in geen verhouding tot de ernst van de beweerdelijke tekortkoming, aldus [geïntimeerde 1] c.s. [appellant 1] c.s. hebben zich tegen matiging verzet omdat de boete uitdrukkelijk is overeengekomen en er geen reden is voor matiging.
Intrahoff/Bart Smit)).
foto 8ook daadwerkelijk binnen korte tijd is verwijderd toen de wil daartoe bij hen eenmaal aanwezig was, blijkt niet dat het voorkomen van de tekortkoming onmogelijk was of een buitengewone inspanning heeft gekost.
foto 8uiteindelijk is verwijderd geeft geen grond voor een ander oordeel. Dat [appellant 1] c.s. geen schade hebben geleden door de overtreding evenmin. Het hof verwijst naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad uit 2007. Hetzelfde geldt voor het feit dat [geïntimeerde 1] c.s. in het kader van de afwikkeling reeds een schadevergoeding hebben betaald van € 20.000, al was het maar omdat er geen relatie tussen die schadevergoeding enerzijds en de tekortkoming anderzijds is gesteld of gebleken.