ECLI:NL:GHSHE:2017:1858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.210.057_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 8 februari 2017 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed. De appellante had verzocht om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten, maar het hof oordeelde dat de appellante meerdere kernverplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2017 werd duidelijk dat de appellante, ondanks eerdere waarschuwingen en sommaties, niet voldoende informatie had verstrekt aan de bewindvoerder en niet had voldaan aan de sollicitatieplicht. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen aan de appellante konden worden verweten en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 april 2017
Zaaknummer : 200.210.057/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/316 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.T.H. Janssen te Gennep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 februari 2017 (in de zaken C/03?15/316 R en C/03/15/315 R).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 februari 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet tussentijds wordt beëindigd, eventueel met bepaling van een verlenging van de schuldsaneringsregeling, zulks met kosten rechtens.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de (navolgende) zaken, heeft het hof deze zaak gevoegd behandeld met de zaak welke bij dit hof geregistreerd is onder nummer 200.210.053/01. De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] en [betrokkene] , bijgestaan door mr. Janssen,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
Het hof ziet aanleiding in de twee zaken afzonderlijk uitspraak te doen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 februari 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 31 maart 2017;
- het indieningsformulier met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 4 april 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 20 mei 2015 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 14 december 2016 tussentijds beëindigd nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.5. De rechtbank stelt voorop dat de schuldenaren op de hoogte zijn van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenaren hebben namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris op 19 augustus 2015 waarbij duidelijke afspraken zijn gemaakt en een waarschuwingsbrief van de rechtercommissaris van 18 maart 2016, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie-, sollicitatie- en arbeidsplicht niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de schuldenaren wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaren weten of behoren te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Al sinds de aanvang van de schuldsanering kent de regeling een structureel problematisch verloop voor wat betreft de informatieverstrekking.
2.6.
Met betrekking tot de sollicitatie- en arbeidsplicht overweegt de rechtbank als volgt. De schuldenaren wisten, althans behoorden te weten, dat zij, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dienden te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dienden te versturen. De schuldenaren hebben echter geen enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaren in voldoende mate hebben gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaren (volledig) arbeidsongeschikt moeten worden geacht, nu niet is gebleken dat de schuldenaren de bewindvoerder van medische informatie hebben voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.
(…)
2.8.
De rechtbank ziet, gelet op de waarschuwingen die door de rechter-commissaris en de bewindvoerder aan de schuldenaren werden gedaan en de vele verzoeken om informatie van de bewindvoerder aan de schuldenaren, geen aanleiding de door de advocaat subsidiair verzochte verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de duur van één jaar toe te wijzen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de schuldenaren thans wel aan hun verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling zullen voldoen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het is juist dat [appellante] , mogelijk op basis van een misverstand, nu zij de Nederlandse taal niet goed machtig is, de bewindvoerder niet telkens op de hoogte heeft gesteld waar het haar medische situatie betreft. [appellante] begrijpt inmiddels dat zij daartoe is gehouden en zal de bewindvoerder voortaan dan ook telkens op de hoogte gaan houden van haar medische situatie. Zij is ook bereid om alle medewerking te verlenen aan een medische keuring. De beschermingsbewindvoerder geeft bovendien aan dat de financiële situatie van [appellante] altijd stabiel is gebleven. Zij heeft een vast inkomen, terwijl er ook in het geheel geen nieuwe schulden worden gemaakt. Er zijn dan ook nog steeds goede redenen aanwezig om de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat zij zich in het kader van een re-integratietraject heeft aangemeld bij Intos en dat zij hier op 30 maart jl. een intakegesprek heeft gehad. [appellante] hoopt door de begeleiding van dit bureau haar bemiddelbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten. Zij wil werken, maar geeft daarbij wel aan dat er, mede gelet op de zorg voor haar twee kinderen en haar eigen medische problemen, wat haar betreft al op voorhand wel een aantal problemen zullen gaan ontstaan indien zij een fulltime arbeidsbetrekking dient te gaan vervullen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Afgelopen periode is opnieuw geheel niets van [appellante] vernomen. Momenteel ontbreekt, ondanks herhaalde verzoeken, nog informatie betreffende de gezondheid en sollicitatiebewijzen. Hierdoor is de bewindvoerder, zelfs in het licht van het hoger beroep, nog altijd niet nauwgezet geïnformeerd. In het beroepschrift wordt aangegeven dat [appellante] bereid is om medewerking te verlenen aan een medische keuring. Zij is echter reeds op 24 juni verzocht om dit nadrukkelijk te verklaren, waarbij ook nadrukkelijk verzocht is om te bevestigen dat zij ervan op de hoogte is dat zij de medische keuring zelf dient te betalen als uit de medische keuring blijkt dat zij wel zou kunnen werken. Deze bevestiging is tot op heden niet ontvangen. Derhalve kon er nog niet worden verzocht om [appellante] op te roepen voor een medische keuring. Voorts wordt aangegeven dat [appellante] veel pijn en overlast ervaart als gevolg van nierstenen, waarvoor zij reeds herhaaldelijk behandeld is. Enig bewijs van de nierstenen en de gevolgen hiervan voor haar gesteldheid is tot op heden niet aangeleverd. Bij het beroepschrift werden enkele medische stukken overgelegd waaruit helemaal niets blijkt over haar medische situatie. Een echografie en een afspraak bij de MDL-arts zeggen niets over een mogelijke (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. In veel gevallen is het immers, ondanks lopende afspraken in het ziekenhuis, wel mogelijk om deel te nemen aan het arbeidsproces, zeker indien de afspraken niet met spoed plaatsvinden. Daarnaast blijkt uit de aangeleverde stukken niet welke medische klachten [appellante] heeft. Gelet op de afspraken bij de MDL-arts en de medicatie is het onwaarschijnlijk dat de huidige behandeling toeziet op nierstenen. De behandeling voor nierstenen vindt immers doorgaans plaats door de afdeling urologie en de betreffende medicatie wordt nimmer voorgeschreven voor nierstenen. Gelet op bovenstaande verzoekt de bewindvoerder dan ook het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen. Van een extra kans kan volgens de bewindvoerder geen sprake zijn nu er geen enkele aanleiding is waaruit kan worden opgemaakt dat de verplichtingen in de komende periode wel zullen worden nagekomen. Weliswaar wordt er aangegeven dat de beschermingsbewindvoerder en advocaat [appellante] zullen bijstaan om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen, maar zelfs in het licht van de zitting in hoger beroep zijn zowel de informatieplicht als de sollicitatieplicht onvoldoende nagekomen. Daarnaast zijn zowel de advocaat als de beschermingsbewindvoerder reeds vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling in mei 2015 bij de zaak betrokken en hebben zij [appellante] de afgelopen twee jaar ook niet voldoende kunnen motiveren om aan de verplichtingen te voldoen. Derhalve bestaat er bij de bewindvoerder geen enkel vertrouwen dat de reeds aanwezige hulp van de beschermingsbewindvoerder en de advocaat zal leiden tot een goed verloop tijdens een voortzetting en eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] thans ter zitting in hoger beroep ook al weer de nodige omstandigheden opwerpt waarvan [appellante] zelf op voorhand denkt dat die aan het vervullen van een fulltime arbeidsbetrekking in de weg zullen staan. Hieruit blijkt volgens de bewindvoerder eens temeer dat [appellante] geen saneringsgezinde grondhouding heeft. Daar komt nog bij dat [appellante] , ondanks het feit dat zij gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling bij herhaling is gesommeerd en gewaarschuwd, ook pas kort voor de zitting in hoger beroep in actie is gekomen door contact op te nemen met een re-integratiebureau. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat hij weliswaar begrip heeft voor de situatie van [appellante] , temeer nu deze naar zijn idee deels valt terug te voeren op haar traumatische verleden, maar dat hij moet onderkennen dat [appellante] , ondanks herhaalde verzoeken, ook hem tot op de dag van vandaag onvoldoende informeert.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieplicht, ondanks herhaalde sommaties en waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris, onder meer bij verhoor op 19 augustus 2015 en bij waarschuwingsbrief van 18 maart 2016, tot op de dag van vandaag niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, is nagekomen, daargelaten nog dat [appellante] in haar beroepschrift ook geen grief heeft gericht tegen de overweging van de rechtbank dat zij voornoemde verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en dit oordeel thans in hoger beroep dan ook rechtens onaantastbaar is geworden.
Hierdoor is de bewindvoerder gedurende het gehele verloop van de schuldsaneringsregeling (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Daarbij is het hof, mede gelet op de vele waarschuwingen en de daaruit voortvloeiende herstelmogelijkheden die [appellante] gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling zijn geboden maar welke zij bij herhaling volledig onbenut heeft gelaten, bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.3.
Nu, tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken verwijst waaruit onder meer blijkt dat [appellante] bovendien bij herhaling is gewaarschuwd, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen. De aanwezigheid van een beschermingsbewindvoerder maakt dit, temeer nu deze reeds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling heeft getracht [appellante] te ondersteunen maar hiertoe naar eigen zeggen vanwege het feit dat [appellante] hem niet of nauwelijks informeerde nagenoeg niet in de gelegenheid is geweest, naar het oordeel van het hof geenszins anders. Zo [appellante] al de Nederlandse taal niet goed machtig was – tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek zij in elk geval verbaal het Nederlands voldoende tot goed te beheersen – had het, zo haar alle verplichtingen niet duidelijk waren, op haar weg gelegen hierover contact met de bewindvoerder te zoeken, zeker in het licht van de vele waarschuwingen. Daarenboven dient, zo een schuldenaar de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst om de verplichtingen van de schuldsanering te kunnen naleven (zie hierboven, rechtsoverweging 3.5), zich te voorzien van hulp bij vertaling van correspondentie (vgl. ook Bijlage IV bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken).
3.10.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en L.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.