ECLI:NL:GHSHE:2017:1857

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.210.053_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 8 februari 2017 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed. De appellant had verzocht om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten, maar het hof oordeelde dat de appellant meerdere kernverplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2017 werd duidelijk dat de appellant, ondanks waarschuwingen en verzoeken om informatie, niet voldoende had gesolliciteerd en niet de benodigde informatie had verstrekt aan de bewindvoerder. Het hof concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan de sollicitatie- en informatieplicht, wat leidde tot belemmeringen in de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen, gezien de herhaalde tekortkomingen van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet-nakomen daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 april 2017
Zaaknummer : 200.210.053/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/315 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.T.H. Janssen te Gennep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 februari 2017 (in de zaken C/03/15/315 R en C/03/15/316 R).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 februari 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet tussentijds wordt beëindigd, eventueel met bepaling van een verlenging van de schuldsaneringsregeling, zulks met kosten rechtens.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de (navolgende) zaken, heeft het hof deze zaak gevoegd behandeld met de zaak welke bij dit hof geregistreerd is onder nummer 200.210.057/01. De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [betrokkene] , bijgestaan door mr. Janssen;
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
Het hof ziet aanleiding in de twee zaken afzonderlijk uitspraak te doen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 februari 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 31 maart 2017;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde stukken, te weten: een arbeidsovereenkomst/nulurencontract van [appellant] d.d. 30 maart 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 20 mei 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 14 december 2016 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.5. De rechtbank stelt voorop dat de schuldenaren op de hoogte zijn van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenaren hebben namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris op 19 augustus 2015 waarbij duidelijke afspraken zijn gemaakt en een waarschuwingsbrief van de rechtercommissaris van 18 maart 2016, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie-, sollicitatie- en arbeidsplicht niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de schuldenaren wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaren weten of behoren te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Al sinds de aanvang van de schuldsanering kent de regeling een structureel problematisch verloop voor wat betreft de informatieverstrekking.
2.6.
Met betrekking tot de sollicitatie- en arbeidsplicht overweegt de rechtbank als volgt. De schuldenaren wisten, althans behoorden te weten, dat zij, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dienden te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dienden te versturen. De schuldenaren hebben echter geen enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaren in voldoende mate hebben gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaren (volledig) arbeidsongeschikt moeten worden geacht, nu niet is gebleken dat de schuldenaren de bewindvoerder van medische informatie hebben voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.
(…)
2.8.
De rechtbank ziet, gelet op de waarschuwingen die door de rechter-commissaris en de bewindvoerder aan de schuldenaren werden gedaan en de vele verzoeken om informatie van de bewindvoerder aan de schuldenaren, geen aanleiding de door de advocaat subsidiair verzochte verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de duur van één jaar toe te wijzen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de schuldenaren thans wel aan hun verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling zullen voldoen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat hij mogelijk steken heeft laten vallen bij de nakoming van de inlichtingenplicht en de sollicitatieplicht. Hij heeft daarvan oprecht spijt en wil niets liever dan zich naar beste kunnen inzetten om de schuldsaneringsregeling met goed gevolg te beëindigen. Sinds de inwerkingtreding van de schuldsaneringsregeling zijn er in het geheel geen nieuwe schulden ontstaan, zodat er volgens [appellant] nog steeds goede redenen aanwezig zijn om de schuldsaneringsregeling voort te zetten
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat hij gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling wel heeft gesolliciteerd, maar dat hij de bewindvoerder hiervan, ondanks de waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris, niet op de hoogte heeft gesteld omdat hij niet begrepen had dat dat van hem werd verlangd. Recent heeft [appellant] werk gevonden, zij het op basis van een zogenoemd nulurencontract. In de maand april zal hij, naar eigen verwachting, op basis hiervan tenminste 18 dagen voor het verrichten van werkzaamheden worden opgeroepen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Afgelopen periode is, ondanks herhaald verzoek, opnieuw geheel niets van [appellant] vernomen. Momenteel ontbreken nog het bewijs inschrijving op het adres aan de [adres] te [woonplaats] , het resultaat van de strafrechtelijke vervolging, informatie met betrekking tot het behandeltraject en sollicitatiebewijzen. Hierdoor is de bewindvoerder, zelfs in het licht van het hoger beroep, nog altijd niet nauwgezet geïnformeerd. In het beroepschrift wordt aangegeven dat [appellant] bereid is om medewerking te verlenen aan een medische keuring. [appellant] is echter reeds op 24 juni 2016 verzocht om dit nadrukkelijk te verklaren, waarbij ook nadrukkelijk verzocht is om te bevestigen dat hij ervan op de hoogte is dat hij de medische keuring zelf dient te betalen als uit de medische keuring blijkt dat hij wel zou kunnen werken. Deze bevestiging is tot op heden evenmin ontvangen. Derhalve kon er nog niet worden verzocht om [appellant] op te roepen voor een medische keuring. Er wordt voorts aangegeven dat [appellant] bereid is om hulp te zoeken bij zijn psychische problemen. Bij aanvang van de schuldsaneringsregeling is hij tot 1 november 2015 ontheven van de sollicitatieverplichting, onder voorwaarde dat hij actief zou werken aan zijn herstel en ondergetekende zou informeren over de voortgang van de behandeling. Het feit dat hij nu bereid is om hulp te zoeken bij zijn psychische problemen suggereert dat hij tot op heden nog geen actie heeft ondernomen om deze problemen aan te pakken. Daarnaast wordt er geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] zich reeds heeft gewend tot psychologische hulpverlening. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarde van de ontheffing van de sollicitatieplicht. Daarnaast past deze afwachtende houding niet bij de inspanningsverplichting. Er mag immers verwacht worden dat een saniet, zowel in aanloop naar alsook tijdens de schuldsaneringsregeling, alles op alles zet voor een snel en volledig herstel, zodat er zo snel mogelijk sprake kan zijn van verdiencapaciteit voor de schuldeisers. Gelet op bovenstaande verzoekt de bewindvoerder het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen. Van een extra kans kan volgens de bewindvoerder geen sprake zijn nu er geen enkele aanleiding is waaruit kan worden opgemaakt dat de verplichtingen in de komende periode wel zullen worden nagekomen. Weliswaar wordt er aangegeven dat de beschermingsbewindvoerder en advocaat [appellant] zullen bijstaan om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen, maar zelfs in het licht van de zitting in hoger beroep zijn zowel de informatieplicht als de sollicitatieplicht onvoldoende nagekomen. Daarnaast zijn zowel de advocaat als de beschermingsbewindvoerder reeds vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling in mei 2015 bij de zaak betrokken en hebben ook zij [appellant] de afgelopen twee jaar niet voldoende kunnen motiveren om aan de verplichtingen te voldoen. Derhalve bestaat er bij de bewindvoerder geen enkel vertrouwen dat de reeds aanwezige hulp van de beschermingsbewindvoerder en de advocaat zal leiden tot een goed verloop tijdens een voortzetting en eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen nog steeds niet naar behoren nakomt. Zo was de bewindvoerder niet bekend met het feit dat [appellant] , zoals hij nu ter zitting in hoger beroep mededeelt, inmiddels een betaalde arbeidsbetrekking zou hebben weten te verkrijgen. Het contract dat [appellant] hierbij overlegt heeft zij dan ook nog niet eerder van hem ontvangen. Ook weet de bewindvoerder niet waar [appellant] gedurende een aanzienlijke periode van zijn schuldsaneringsregeling verbleef en wat gedurende die periode zijn bron van inkomsten was. Voor zover zij weet had [appellant] immers geen betaalde arbeidsbetrekking en ook geen uitkering. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat hij weliswaar begrip heeft voor de situatie van [appellant] , temeer nu deze naar zijn idee deels valt terug te voeren op zijn traumatische verleden, maar dat hij moet onderkennen dat [appellant] , ondanks herhaalde verzoeken, ook hem tot op de dag van vandaag onvoldoende informeert.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieplicht, ondanks herhaalde sommaties en waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris, onder meer bij verhoor op 19 augustus 2015 en bij waarschuwingsbrief van 18 maart 2016, tot op de dag van vandaag niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, is nagekomen, daargelaten nog dat [appellant] in zijn beroepschrift ook geen grief heeft gericht tegen de overweging van de rechtbank dat hij voornoemde verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en dit oordeel thans in hoger beroep dan ook rechtens onaantastbaar is geworden.
Hierdoor is de bewindvoerder gedurende het gehele verloop van de schuldsaneringsregeling (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Daarbij is het hof, mede gelet op de vele waarschuwingen en de daaruit voortvloeiende herstelmogelijkheden die [appellant] gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling zijn geboden, maar welke hij bij herhaling onbenut heeft gelaten, bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.3.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken verwijst waaruit onder meer blijkt dat [appellant] bovendien bij herhaling is gewaarschuwd, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen. De aanwezigheid van een beschermingsbewindvoerder maakt dit, temeer nu hij reeds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling heeft getracht [appellant] te ondersteunen maar hiertoe naar eigen zeggen vanwege het feit dat [appellant] hem niet of nauwelijks informeerde nagenoeg niet in de gelegenheid is geweest, naar het oordeel van het hof geenszins anders.
3.10.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en L.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.