Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[erflaatster], appellante als erfgenaam uitgezonderd,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4498572 / CV EXPL 15-9778)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 april 2016,
- het op 24 mei 2016 tegen geïntimeerden verleende verstek;
- de memorie van grieven van 5 juli 2016.
3.De beoordeling
enerzijdsin artikel 4:67 aanhef en onder d BW is bepaald dat giften in aanmerking worden genomen indien de door de erflater gedane giften aan een afstammeling worden gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is en
anderzijdskleinkinderen geen legitimarissen zijn, waaruit volgt dat de aan de kleinkinderen gedane giften – anders dan de eisende partij stelt – niet in aanmerking genomen dienen te worden bij de berekening van de legitieme portie. Tegen dit oordeel komt [appellante] op met haar grief, die inhoudt dat de rechtbank ten onrechte artikel 4:67 aanhef en sub d BW toepasselijk heeft geacht.