ECLI:NL:GHSHE:2017:1733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
200.191.524_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en giften aan kleinkinderen

In deze zaak gaat het om een erfgenaam die zich beroept op zijn legitieme portie in het kader van een erfrechtelijke procedure. De appellante, dochter van de erflaatster, heeft een vordering ingesteld tegen de gezamenlijke erfgenamen, met uitzondering van zichzelf, naar aanleiding van giften die de erflaatster aan haar kleinkinderen heeft gedaan. De erflaatster overleed op 27 mei 2014 en had een testament opgesteld op 15 februari 2007. De appellante ontving 25% van de nalatenschap, maar stelt dat de giften aan de kleinkinderen, die in totaal € 18.000,00 bedragen, in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van haar legitieme portie. De rechtbank had eerder de vordering van de appellante afgewezen, met de overweging dat kleinkinderen geen legitimarissen zijn en dat de giften aan hen niet in aanmerking genomen dienen te worden bij de berekening van de legitieme portie.

Het hof oordeelt dat de legitieme portie van de appellante moet worden berekend over de waarde van de nalatenschap, vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden. De legitieme portie van de appellante bedraagt 1/4e van de helft van de legitimaire massa. Het hof concludeert dat de giften aan de kleinkinderen, gedaan binnen vijf jaar voor het overlijden van de erflaatster, wel degelijk in aanmerking moeten worden genomen. Na berekening blijkt dat de legitieme portie van de appellante negatief is, wat betekent dat zij geen legitimaire aanspraak heeft. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, maar op andere gronden, en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.191.524/01
arrest van 18 april 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr H.A.H.M. Albrecht te Eindhoven,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van
[erflaatster], appellante als erfgenaam uitgezonderd,
bij leven wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 april 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnis van 27 januari 2016 door kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen onder zaaknummer 4498572 / CV EXPL 15-9778 tussen appellante als eiseres en geïntimeerden als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4498572 / CV EXPL 15-9778)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 april 2016,
  • het op 24 mei 2016 tegen geïntimeerden verleende verstek;
  • de memorie van grieven van 5 juli 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de stellingen van partijen en de niet betwiste producties blijkt onder meer het volgende. Appellante – verder te noemen: [appellante] – is de dochter en een van de vier erfgenamen van [erflaatster] – verder te noemen: erflaatster -, die is overleden op 27 mei 2014. Erflaatster had een (kennelijk laatste) testament gemaakt op 15 februari 2007. Daarbij werd de broer van [appellante] , [broer van appellante] , – verder te noemen: de executeur – benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. [appellante] heeft als erfgenaam uit de afwikkeling van de nalatenschap 25% daarvan ontvangen, te weten € 27.934,00.
3.2.
Erflaatster heeft zes kleinkinderen. Op 1 maart 2013 heeft erflaatster aan haar zes kleinkinderen ieder € 2.000,00 geschonken door middel van een overboeking van dat bedrag op hun respectieve bankrekeningen. Op 24 februari 2014 heeft zij nogmaals een bedrag overgemaakt op dezelfde bankrekeningen van haar zes kleinkinderen; de overboekingen bedroegen telkens € 1.000,00.
3.3.
[appellante] wenst aanspraak te maken op haar legitieme portie en stelt daartoe dat de giften aan de kleinkinderen ad in totaal € 18.000,00 dienen te worden ingebracht. Zij heeft van de overige erfgenamen een bedrag van € 2.250,00 gevorderd, 1/8e deel van € 18.000,00. De overige erfgenamen hebben dit bedrag niet betaald en de vordering in eerste aanleg voor de kantonrechter bestreden.
3.4.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond van de overweging dat
enerzijdsin artikel 4:67 aanhef en onder d BW is bepaald dat giften in aanmerking worden genomen indien de door de erflater gedane giften aan een afstammeling worden gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is en
anderzijdskleinkinderen geen legitimarissen zijn, waaruit volgt dat de aan de kleinkinderen gedane giften – anders dan de eisende partij stelt – niet in aanmerking genomen dienen te worden bij de berekening van de legitieme portie. Tegen dit oordeel komt [appellante] op met haar grief, die inhoudt dat de rechtbank ten onrechte artikel 4:67 aanhef en sub d BW toepasselijk heeft geacht.
3.5.
Het hof oordeelt als volgt. De legitieme portie van [appellante] wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap ten tijde van het overlijden, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW (artikel 4:65 BW), hierna ook de legitimaire massa. De legitieme portie van [appellante] is op grond van artikel 4:64 BW 1/4e van de helft van deze legitimaire massa. De waarde van giften, door de erflaatster aan de legitimaris gedaan, en van al hetgeen de legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt, komt in mindering van zijn legitieme portie (artikel 4:70 en 4:71 BW). Hetgeen dan resteert is de legitimaire aanspraak. Ter zake van deze legitimaire aanspraak kan de legitimaris een vordering verkrijgen op de gezamenlijke erfgenamen dan wel op een of meer begiftigden (artikel 4:79 BW).
3.6.
Ingevolge artikel 4:67 BW worden bij de berekening van de legitimaire massa de volgende door de erflater gedane giften in aanmerking genomen:
(….)
d. (http://maxius.nl/burgerlijk-wetboek-boek-4/artikel67/onderdeeld)giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is;
e. (http://maxius.nl/burgerlijk-wetboek-boek-4/artikel67/onderdeele)andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor zijn overlijden is geschied.
Giften aan kleinkinderen worden niet begrepen onder d want zij zijn geen legitimarissen, zoals de rechtbank op zich terecht heeft overwogen. Giften aan kleinkinderen vallen onder e, zoals [appellante] terecht aanvoert. In het onderhavige geval zijn die giften gedaan in 2013 en 2014, dus binnen de termijn van vijf jaren voor het overlijden van erflaatster.
3.7.
Veronderstellenderwijs aannemende dat die giften van € 2.000,00 en € 1.000,00 niet als gebruikelijk zijn te beschouwen in de zin van artikel 4:69 BW (het hof kan een beslissing daaromtrent in het midden laten), dienen die giften inderdaad bij de berekening van de legitimaire massa te worden betrokken. Die berekening is dan de volgende. Uitgaande van het feit dat [appellante] net als de andere drie erfgenamen € 27.934,00 heeft ontvangen, bedroeg de nalatenschap dus € 111.736,00. Vermeerderd met de giften aan de kleinkinderen bedraagt de legitimaire massa € 111.736,00 plus € 18.000,00 = € 129.736,00. Dat betekent dat de legitieme portie voor [appellante] bedraagt een kwart van de helft daarvan, dus een kwart van € 64.868,00 = € 16.217,00.
3.8.
Van de legitieme portie komt op de voet van artikel 4:71 BW in mindering de waarde van al hetgeen [appellante] krachtens erfrecht verkrijgt, hetgeen dus € 27.934,00 is. De legitieme portie is derhalve € 16.217,00 min € 27.934,00 = € 11.717,00 negatief. Dat betekent dat [appellante] geen enkele legitimaire aanspraak heeft. Hierom moet de vordering van [appellante] in elk geval worden afgewezen. Het overigens verhandelde behoeft geen bespreking meer.
3.9.
De slotsom is dat het vonnis waarvan appel zal worden bekrachtigd, zij het op andere gronden.
3.10.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de kosten van het hoger beroep tussen hen worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, W.H.B. den Hartog Jager en O.G.H. Milar, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 april 2017
griffier rolraadsheer