ECLI:NL:GHSHE:2017:1630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
16/00006
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtmatigheid van de aanslag Bedrijfsinvesteringszone (BIZ) opgelegd door de gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, die op 1 december 2015 de aanslag Bedrijfsinvesteringszone (BIZ) van € 400 voor het jaar 2014 had vernietigd. De gemeente had de aanslag opgelegd aan belanghebbende, een VOF die een lunchroom exploiteert in de binnenstad van [vestigingsplaats]. De Rechtbank oordeelde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd, omdat de kosten die met de BIZ-bijdrage gefinancierd werden, voornamelijk ten goede kwamen aan de commerciële belangen van de ondernemers in de BI-zone en niet aan een publiek belang. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, stellende dat de activiteiten die met de BIZ-bijdrage gefinancierd worden, ook een publiek belang dienen door de aantrekkelijkheid van de BI-zone voor het winkelend publiek te vergroten.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde op 13 april 2017 dat de activiteiten die gefinancierd worden met de BIZ-bijdrage inderdaad gericht zijn op het bevorderen van de aantrekkelijkheid van de BI-zone, en dat deze activiteiten niet uitsluitend de particuliere belangen van de ondernemers dienen. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een balans tussen particuliere en publieke belangen in het kader van de Experimentenwet, die de basis vormt voor de BIZ-bijdrage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
eervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00006
Uitspraak op het hoger beroep van
De heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 december 2015, nummer BRE 15/1003, in het geding tussen
[belanghebbende] VOF,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te noemen aanslag Bedrijven Investerings Zone (hierna: BIZ).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 mei 2014 voor het jaar 2014, onder nummer [aanslagnummer] , een aanslag BIZ Binnenstad [vestigingsplaats] opgelegd ter zake van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] 8 te [vestigingsplaats] (hierna: de aanslag BIZ), ten bedrage van € 400. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Heffingsambtenaar van 13 januari 2015 ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. Bij bovengenoemde uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, alsmede de aanslag BIZ vernietigd en vergoeding van proceskosten en griffierecht gelast.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] . Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Direct na aanvang van de zitting, is de zitting onderbroken en heeft de griffier telefonisch contact met een van de firmanten van belanghebbende, mevrouw [B] , opgenomen. Namens belanghebbende heeft mevrouw [B] verklaard dat zij kennis heeft genomen van datum, plaats en tijdstip van de zitting, maar dat zij per abuis de verkeerde datum in haar agenda heeft genoteerd. Belanghebbende heeft bij monde van mevrouw [B] toestemming gegeven de zitting te vervolgen zonder haar aanwezigheid, waarna het Hof de onderbroken zitting heeft hervat.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is gebruikster van een onroerende zaak aan de [adres 1] 8 te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak), alwaar zij een lunchroom drijft.
2.2.
In het kader van de Experimentenwet bedrijven investeringszones, Wet van 19 maart 2009, 31 430, Stb. 2009, nr. 165 (hierna: de Experimentenwet) heeft de Ondernemersvereniging [naam] [vestigingsplaats] (hierna: de Ondernemersvereniging) in augustus 2011 de gemeente [vestigingsplaats] (hierna: de Gemeente) middels het Biznessplan 2012-2015 (hierna: het Businessplan) verzocht om een bedrijven investeringszone (hierna: de BI-zone) in te stellen en een BIZ-heffing in te voeren voor de binnenstad van [vestigingsplaats] (hierna: het BIZ-gebied).
2.3.
De reden voor de invoering van een BI-zone is in het Businessplan (p. 3) als volgt toegelicht:
‘De binnenstad van [vestigingsplaats] onderscheidt zich door haar unieke ligging aan de Schelde, diversiteit
en kleinschaligheid van winkels en horeca met bijbehorende persoonlijke aandacht. Bij de consument is daarom het gevoel als klant te worden herkend gewaarborgd en is er sprake van een hoog ons kent ons gevoel bij de reguliere bezoekers van de binnenstad. [vestigingsplaats] biedt een fijn gebied om te winkelen en te verblijven en geniet in de regio redelijke bekendheid. Om dit beter, positief te kunnen benutten en in te zetten ten behoeve van economische klimaatsversterking van het winkelgebied dienen de unieke aspecten van het gebied gecommuniceerd en gepromoot te worden zowel lokaal als in de regio. De Algemene Ledenvergadering van de winkeliersvereniging heeft het bestuur goedkeuring gegeven om met het voorliggende businessplan een Bedrijven Investeringszone (BIZ) op te richten. Door alle ondernemers in het gebied erbij te betrekken, komt er voldoende budget om de plannen te kunnen verwezenlijken.
Een ondernemersfonds (oftewel Bedrijven Investeringszone) is een instrument voor en door ondernemers. Het ondernemersfonds genereert middelen waarmee ondernemers in hun gebied kunnen investeren. Het gaat dan om investeringen in het verlengde van publieke taken. Denk daarbij aan activiteiten als inhuur van surveillancediensten, camerabewaking of verwijdering van graffiti. De nieuwe Experimentenwet maakt dit mogelijk. In het afgebakende gebied kan door ondernemers gezamenlijk een plan voor bijvoorbeeld promotie, veiligheid en netheid, inclusief financiële onderbouwing worden gemaakt. Ondernemers hebben het initiatief en regelen ook zelf de uitvoering. Om een ondernemersfonds op te richten moeten ondernemers onderling en met de gemeente samenwerken. De financiële bijdrage wordt via een verordening van de gemeente [vestigingsplaats] ingesteld in overleg met de ondernemers. De gemeente int de heffingen en draagt het geld in de vorm van een subsidie over aan een speciaal voor het ondernemersfonds in het leven geroepen vereniging. (…).’
2.4.
Op 22 september 2011 heeft de raad van de gemeente (hierna: de Raad) de ‘Verordening Bedrijven Investeringszone binnenstad [vestigingsplaats] 2012’ (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op 28 december 2011 bekendgemaakt
.
2.5.
In de Verordening is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
BI-zone: het bij deze verordening aangewezen gebied in de gemeente waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven. De BI-zone is het gebied van de binnenstad van [vestigingsplaats] . Het aangewezen gebied is vermeld op de bij deze verordening behorende en daarvan deeluitmakende kaart met als begrenzingen: [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 1] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] , [adres 12] , [adres 13] , [adres 14] , [adres 15] , [adres 16] en [adres 17] ;
(…);
(…) ;
Uitvoeringsovereenkomst: de tussen de gemeente [vestigingsplaats] en de Ondernemingsvereniging [naam] [vestigingsplaats] gesloten Uitvoeringsovereenkomst.
(…)
Artikel 3 Aard van de belasting
Onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone.
(…)
Artikel 4 belastbaar feit en belastingplicht
De belasting wordt gedurende een periode van 4 jaar jaarlijks geheven ter zake van binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
De belasting wordt geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken al dan niet krachtens, eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.
(…)
Artikel 5 Belastingobject
1. Als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dient en die niet is genoemd in artikel 220d, eerste lid, van de Gemeentewet.
(…)
Artikel 6 Maatstaf van heffing
1. De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per onroerende zaak.
(…)
Artikel 8 Belastingtarief
De BIZ-bijdrage bedraagt voor
- bijdrageplichtigen die een onroerende zaak in gebruik hebben als kantoorruimte, niet zijnde een bankkantoor €0,-
- overige bijdrageplichtigen per onroerende zaak € 400,-.
(…)
Artikel 13 Subsidievaststelling
1. De subsidie wordt verstrekt aan de Ondernemingsvereniging [naam] [vestigingsplaats] voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de Uitvoeringsovereenkomst.
(…)”
2.6.
Op 15 december 2011 hebben de Gemeente en de Ondernemingsvereniging de ‘Uitvoeringsovereenkomst Bedrijven Investeringszone binnenstad [vestigingsplaats] 2012-2015 als bedoeld in artikel 7, lid 3 van de Experimentenwet BI‑zones’ (hierna: de Uitvoeringsovereenkomst) opgesteld en ondertekend. De Uitvoeringsovereenkomst heeft tot doel de afspraken tussen partijen te regelen om te komen tot de inrichting van een BI-zone in de binnenstad van [vestigingsplaats] . Daarbij is onder meer overeengekomen dat de Ondernemingsvereniging zich zal richten op de collectieve belangenbehartiging van ondernemers in de binnenstad van [vestigingsplaats] . Hiertoe zal de Ondernemingsvereniging jaarlijks een verzoek tot subsidie bij het College van Burgemeester en Wethouders van [vestigingsplaats] indienen, vergezeld van een activiteitenplan en een begroting. Ter zake van de uitvoering van deze activiteiten verstrekt de Gemeente jaarlijks een subsidie ten bedrage van maximaal de daadwerkelijk in een kalenderjaar netto ontvangen BIZ-bijdragen.
2.7.
Het (voorgenomen) activiteitenplan is opgenomen in het Businessplan. Hierin is, voor zover hier van belang, bepaald (p. 6 en 7):
‘2.1 Voorgenomen activiteiten
Hierna treft u het activiteitenplan aan:
PROMOTIE
Adverteren:
- Adverteren aan de West-Zeeuws-Vlaamse kust tijdens de zomermaanden in bv. [C]
- Driehoek reclame rond lantarenpalen; ook op Walcheren en Zuid-Beveland
- Gebruik maken van radio zoals Omroep Zeeland, AVS e.d.(alleen FREE PUBLICITY)
- Adverteren in Vlaanderen
(…)
Gebruikmaken van websites:
- www. [D] .com
- www. [E] .nl
- www. [vestigingsplaats] .nl
Sponsering van evenementen/activiteiten (zie de evenementenlijst 2012 )
AANTREKKELIJK EN GASTVRIJ:
De stad moet schoon en fris zijn, iedere dag weer. Om aantrekkelijk te zijn voor onze bezoekers is dit echt een voorwaarde voor succes. Op dit terrein hebben we de ambitie ons te meten met de beste voorbeelden van een schone stad. Een stad schoon houden is een kwestie van samenspel. Publiek, ondernemers en de gemeentelijke diensten vullen elkaar aan. Zo wordt er een totaal prestatie neer gezet.
- Zorg voor het openbaar gebied
- Bereikbaarheid (zonodig) verbeteren
- Parkeerbeleid blijven volgen
- Duidelijke wegbewijzering
- Bij de entree evenementenborden plaatsen
- Voldoende afvalbakken/peukenbakken
- Straatmeubilair goed onderhouden
- Achtergrondmuziek van goede kwaliteit
- Extra groenvoorziening zoals plantenbakken, hanging baskets aan palen ( [adres 14] / [adres 3] )
- Feest/Kerstverlichting aanbrengen
- Kerstbomen tijdens Kerstdagen
- Graffiti verwijderen op belangrijke/beeldbepalende plaatsen of deze verfraaien door er een
kunstenaar graffiti op te laten spuiten of een muurschildering
ONDERNEMERSKLIMAAT:
Het ondernemersklimaat in de binnenstad is redelijk goed. De laatste 10 jaar is dit verbeterd.. Maar
het kan en moet nog beter; zeker waar het samenwerking onderling betreft.
Ondernemersvereniging [naam] [vestigingsplaats] wil Centrum Management (CM) benutten voor de
positionering/verbetering van imago van het genoemde gebied. Verder zorgt CM voor afstemming
van activiteiten met andere ondernemersverenigingen. En neemt CM haar verantwoordelijkheid als
intermediair tussen de verschillende belangengroepen. Andere aandachtspunten zijn:
• Leegstand bestrijding en een goede branche opbouw nastreven (branchecommissie)
• Betrokkenheid bij bestaande en nieuwbouw projecten zowel binnen als buiten het gebied
• Samenwerking VVV, KvK en andere organisaties
Ook speelt CM een rol in de communicatie tussen ondernemers onderling en ondernemers/klanten
middels:
• Periodieke uitgave Nieuwsbrief
• Persberichten lokale dag-/weekbladen
• Advertenties nieuwsbladenlstreekbladenllcranten e.d.
• Info via Website
MAATSCHAPPELIJKE DIENSTEN:
Samenwerking met onderwijsinstellingen en culturele organisaties ( [F] en Festival Zeeuws- Vlaanderen). Structureel overleg met deze partijen over gezamenlijke promoties/acties.
VEILIGHEID:
- Certificeren voor K.V.O. (Keurmerk Veilig Ondernemen)
- Defibrillatoren plaatsen
- Trainingen veiligheid en bedrijfshulpverlening aanbieden
- Periodiek overleg met wijkagent en/of wethouder (vindt plaats in Wijktafel of ad hoc)
- Cameratoezicht in centrumgebied
- Veelplegers collectieve winkelontzegging aanzeggen
- Convenant straatmuzikanten
DIVERSEN:
- [vestigingsplaats] klantvriendelijkste winkel(stad): d.m.v. onderlinge wedstrijd.
- Samen met gemeente en ambulante handel weekmarkt upgraden/eventueel verplaatsen naar
aantrekkelijkere locatie’.
2.8.
Voor het jaar 2014 is een begrotingsoverzicht opgemaakt, waarin de volgende te verwachten uitgaven zijn opgenomen:
‘KOSTEN
EvenementenJazz € 2.500
Havendagen € 2.500
Santyfestival € 2.500
Kermis € 500
Colorrun € 1.000
Koningsdag € 2.500
Sinterklaas - Intocht € 1.000
Eneco tour € 2.000
Havencriterium + Derny’s € 500
Koopjesdagen € 750
Marathon € 500
Braderie [adres 14] € 500
Summertime dj party € 500
Koopzondagen € 250
Huis van Sinterklaas
€ 750
€ 18.250
Veilig, schoon en heel
Graffiti € 2.000
Kerstverlichting € 9.000
Buma-Sena € 1.800
Huur locatie en electra € 1.400
Muziekabonnement € 950
KVO € 2.000
Defibrillatoren € 500
Thema avonden
€ 1.500
€ 19.150
Promotie & Publiciteit
Onbegrensd [vestigingsplaats] € 1.500
Website pagina [naam] € 500
Nieuwsbrieven / website € 500
Advertentie - Flyers
€ 4.000
€ 6.500
Administratie
Accountantskosten € 2.500
Delta Nuts € 1.500
Kantoorkosten € 400
Vergaderkosten € 750
Verzekeringen € 500
Bankrente € 200
Representatiekosten
€ 500
€ 6.350
Onvoorzien
Tekort magazine onbegrensd
[vestigingsplaats]
€ 9.750
Kosten totaal € 60.000
INKOMSTEN
Begrote inkomsten 2014 € 60.000
Inkomsten totaal € 60.000
2.9.
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 mei 2014 de aanslag BIZ over het jaar 2014 opgelegd tot een bedrag van € 400.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag BIZ terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 1 van de Experimentenwet kan de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een heffing instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (BI-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel 1 is de BIZ-bijdrage een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de BIZ-bijdrage geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.
4.2.
In haar uitspraak van 1 december 2015 heeft de Rechtbank de Verordening onverbindend verklaard en de aanslag BIZ om die reden vernietigd. Redengevend daartoe, heeft de Rechtbank geoordeeld, is dat bijna twee derde van het totaal aan de via de BIZ-bijdrage te financieren kosten in overheersende mate direct gericht zijn op de commerciële belangen van de in de BI-zone gevestigde ondernemers en dat daarmee de opbrengst wordt gebruikt voor de bestrijding van andere kosten dan die welke zijn genoemd in artikel 1, lid 2 van de Experimentenwet.
4.3.
In zijn hoger beroepschrift betoogt de Heffingsambtenaar dat de met de BIZ-bijdrage gefinancierde activiteiten gericht zijn op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de BI-zone voor het winkelend publiek en daardoor niet uitsluitend gericht zijn op particuliere belangen van de ondernemers in de BI-zone, maar daarmee ook een mede publiek belang dienen. In dit verband verwijst de Heffingsambtenaar naar het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3425, (hierna: HR 11 december 2015), alwaar hij zijn gelijk bevestigd meent te zien.
4.4.
In haar verweerschrift stelt belanghebbende dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongemotiveerd is, dat het onduidelijk is over welke specifieke activiteiten de Heffingsambtenaar het heeft op basis waarvan de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd en dat de enkele verwijzing naar het arrest HR 11 december 2015 niet volstaat, omdat de activiteiten van de Ondernemingsvereniging niet overeenkomen met de begroting en de activiteiten van de Ondernemingsvereniging in het arrest HR 11 december 2015. Met inachtneming van het vorenstaande verzoekt belanghebbende het hoger beroep van de Heffingsambtenaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.5.
Het verzoek om de Heffingsambtenaar niet-ontvankelijk te verklaren in diens hoger beroep wijst het Hof af, omdat iedere grond daartoe ontbreekt. Het hoger beroepschrift is immers tijdig ingediend, de Heffingsambtenaar is bevoegd tot het indienen van het hoger beroepschrift en er is een belang voor de indiening van het hoger beroepschrift. Alhoewel summier gemotiveerd, acht het Hof het beroepschrift (voldoende) gemotiveerd. De Heffingsambtenaar betoogt immers onderbouwd, met een verwijzing naar HR 11 december 2015, dat de met de BIZ-bijdrage gefinancierde activiteiten een mede publiek belang dienen. Overigens, gesteld dat het Hof van oordeel zou zijn dat in het onderhavige geval sprake is van een niet-gemotiveerd hoger beroepschrift, dan had het Hof de Heffingsambtenaar in de gelegenheid moeten stellen dat verzuim te herstellen. De indiener van een niet-gemotiveerd bezwaar- of (hoger) beroepschrift kan immers niet ‘rauwelijks’ niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.6.
In HR 11 december 2015 heeft de Hoge Raad overwogen:
‘2.2.1. Het geschil voor het Hof spitste zich toe op de vraag of de krachtens de Verordening geheven BIZ-bijdrage strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone, zoals is voorgeschreven in artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de onder 2.1.4 vermelde activiteiten in de categorieën ‘Attractiviteit & gastvrijheid’ en ‘Bereikbaarheid & overig’ eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden. Voorts kent het Hof wat betreft de activiteiten ‘Kerstverlichting’, ‘Aanschaf extra kerstverlichting’ en ‘Evenementen’ mede betekenis toe aan de omstandigheid dat het aanbrengen van kerstverlichting en het organiseren van evenementen niet pas na invoering van de BI-zone ter hand zijn genomen, maar in eerdere jaren door de winkeliersvereniging zijn verzorgd. Gelet op een en ander is het Hof van oordeel dat de activiteiten in beide categorieën hooguit zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte. Daarom voldoen deze activiteiten niet aan de voorwaarde van artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet, aldus het Hof.
2.3.2.
Het tweede middel komt op tegen ’s Hofs onder 2.2.2 weergegeven oordeel met het betoog dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd omdat het feit dat bepaalde activiteiten in het belang van de ondernemers in de BI-zone zijn, niet uitsluit dat die activiteiten zijn gericht op een ‘mede publiek belang’. Dat bepaalde activiteiten ook vóór de invoering van een BI-zone werden uitgevoerd, is daarbij niet relevant, aldus dit betoog.
2.3.3.
Bij de beoordeling van dit middel wordt het volgende vooropgesteld. Zoals volgt uit de wetsgeschiedenis, weergegeven in de onderdelen 4.14 tot en met 4.32 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, is de doelstelling van de Experimentenwet om “de veiligheid en/of de aantrekkelijkheid van de bedrijfsomgeving voor de ondernemers en voor hun klanten te vergroten” (
Kamerstukken II2007/08, 31 430, nr. 3, blz. 11). “Een leefbare bedrijfsomgeving heeft invloed op de leefbaarheid van het omliggende gebied; burgers willen een veilige en leefbare omgeving om in te werken, te wonen en te winkelen. Het collectieve belang van de ondernemers valt op deze punten samen met het algemene belang van een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsomgeving.” (
Kamerstukken II2007/08, 31 430, nr. 3, blz. 1). In verband daarmee is het voorschrift van artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet “bewust tamelijk ruim geformuleerd” (
Kamerstukken II2007/08, 31 430, nr. 6, blz. 7). Bij de behandeling van het wetsvoorstel is als illustratie genoemd dat het aanbrengen van kerstverlichting, als aanvulling op door de gemeente verzorgde activiteiten, om het hele ondernemingsgebied onder de aandacht te brengen, valt te beschouwen als een activiteit waarmee mede een publiek belang wordt gediend (
Handelingen II2008/09, blz. 265).
Gelet op deze toelichtingen is de wetgever ervan uitgegaan dat activiteiten die de aantrekkelijkheid van een winkelgebied voor het winkelend publiek vergroten en daarmee bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardig winkelgebied, voldoen aan de eis van artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet dat die activiteiten zijn gericht op een ‘mede publiek belang’. Een ‘mede publiek belang’ ontbreekt pas indien de activiteit in de openbare ruimte geheel of nagenoeg geheel is gericht op de particuliere belangen van één of meer ondernemers of van derden.
2.3.4.
Bij zijn oordeel dat de onderhavige activiteiten eerst en vooral gericht zijn op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden en hooguit zijdelings verband houden met een publiek belang in de openbare ruimte, heeft het Hof een onjuiste, want te beperkte, maatstaf aangelegd, aangezien het daarbij geen acht heeft geslagen op de vergroting van de aantrekkelijkheid van de BI-zone voor het winkelend publiek. Anders dan het Hof heeft overwogen is te dezen niet doorslaggevend dat enkele van de activiteiten in eerdere jaren ook reeds door de winkeliersvereniging werden georganiseerd. Het middel slaagt derhalve.
2.4.
Gelet op hetgeen onder 2.3.4 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. In ’s Hofs vaststelling dat de beschreven activiteiten eerst en vooral zijn gericht op promotie van de winkels en horecagelegenheden ligt besloten dat daarmee tevens wordt beoogd de aantrekkelijkheid van het winkelgebied voor de klanten te vergroten. Die activiteiten zijn daarom niet uitsluitend (of nagenoeg uitsluitend) gericht op de particuliere belangen van de ondernemers in de BI-zone of van derden, maar dienen ook een ‘mede publiek belang’. Het Hof heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de Verordening onverbindend is.’
4.7.
Het Hof stelt voorop dat in artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet is bepaald, dat de BIZ-bijdrage een belasting is, die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Zoals in HR 11 december 2015 is overwogen, volgt uit de wetsgeschiedenis dat de Experimentenwet ten doel heeft om de veiligheid en/of de aantrekkelijkheid van de bedrijfsomgeving voor de ondernemers en voor hun klanten te vergroten. Het Hof verwijst in dit verband naar de door de Hoge Raad in zijn arrest van 11 december 2015 in rechtsoverweging 2.3.3 aangehaalde wetsgeschiedenis. Een ‘mede publiek belang’ ontbreekt pas indien de activiteit in de openbare ruimte geheel of nagenoeg geheel is gericht op de particuliere belangen van één of meer ondernemers of van derden.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat de activiteiten zoals vermeld in het Businessplan en de voor die activiteiten voor 2014 begrote middelen niet geheel of nagenoeg geheel zijn gericht op de particuliere belangen van één of meer ondernemers of van derden en dat, omdat er mede sprake is van een publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone, voldaan is aan de eis van artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet. De Rechtbank heeft in haar uitspraak, welke is gedaan kort voor HR 11 december 2015, het begrip ‘mede publiek belang’ (veel) te eng uitgelegd.
4.8.1.
De aanwezigheid van een mede publiek belang oordeelt het Hof onmiskenbaar aanwezig voor de in het Businessplan beschreven activiteiten ‘aantrekkelijkheid en gastvrij’, ‘ondernemersklimaat’, ‘maatschappelijke diensten’, ‘veiligheid’ en ‘diversen’ en de daarmee samenhangende voor het jaar 2014 begrote uitgaven ‘evenementen’, subtotaal € 18.250, uitgaven ‘veilig, schoon en heel’, subtotaal € 19.150, en het aandeel in de uitgaven ‘administratie’, subtotaal € 6.350, voor zover die uitgaven zijn toe te rekenen aan de hiervoor genoemde activiteiten. Het Hof beschouwt in dit verband de uitgaven ‘administratie’ als algemene kosten die dienstbaar zijn aan de overige activiteiten en die noodzakelijk zijn om die overige activiteiten uit te voeren. De hiervoor genoemde activiteiten en daarmee samenhangende uitgaven oordeelt het Hof als activiteiten en uitgaven ten behoeve van zowel het collectieve belang van de ondernemers als van het algemene belang van de burgers bij een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsomgeving en een veilige, leefbare en aantrekkelijke omgeving om te winkelen.
4.8.2.
Het mede publiek belang weerspiegelt zich wellicht wat minder duidelijk in de in het Businessplan beschreven activiteit ‘promotie’, en de daarmee begrote uitgaven van € 6.500 en € 9.750, alsmede het aandeel in de uitgaven ‘administratie’, voor zover die uitgaven zijn toe te rekenen aan de promotieactiviteiten. Het Hof is evenwel van oordeel dat ook de activiteit ‘promotie’ en de daarvoor begrote uitgaven een mede publiek belang hebben, te meer nu het bepaalde in artikel 1, lid 2 van de Experimentenwet bewust ruim is geformuleerd. Het door middel van promotie proberen te bewerkstelligen dat meer bezoekers de binnenstad van [vestigingsplaats] bezoeken, heeft (mede) tot effect dat de gezelligheid en daarmee de aantrekkelijkheid en de leefbaarheid van de binnenstad wordt verhoogd en in het kielzog daarvan een kwalitatief hoogwaardig winkelgebied beter kan worden gerealiseerd en behouden.
4.9.
In haar beroepschrift bij de Rechtbank heeft belanghebbende betoogd dat promotionele activiteiten, zoals kerstverlichting, het plaatsen van kerstbomen en het organiseren van de opgesomde evenementen niet pas na de invoering van de BI-zone ter hand zijn genomen, maar ook in eerdere jaren door de Ondernemingsvereniging is bekostigd, aangezien zulks in haar belang was. Zoals overwogen in HR 11 december 2015, r.o. 2.3.4, is niet doorslaggevend dat enkele van de activiteiten in eerdere jaren ook reeds door de winkeliersvereniging werden georganiseerd. Waar het om gaat is of de activiteiten al dan niet mede een publiek belang behartigen, en zulks is naar het oordeel van het Hof mede het geval.
4.10.
In haar beroepschrift bij de Rechtbank heeft belanghebbende voorts betoogd dat een aantal activiteiten onder het taakveld ‘veilig, schoon en heel’, waaronder ‘graffiti’, ‘defibrilatoren’ en ‘thema-avonden veiligheid’ wel zijn begroot, maar dat daaraan in 2014 niets is uitgegeven.
Het Hof merkt in dit verband op dat een begroting een inschatting vooraf is van te maken kosten in een volgend jaar. Alsdan is het altijd mogelijk dat de vooraf gecalculeerde kosten enigszins afwijken van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Met het oog daarop is voor de rechter op dit punt slechts een marginale toets weggelegd. Naar het oordeel van het Hof heeft de Ondernemingsvereniging voor het jaar 2014 in redelijkheid kunnen komen tot de door haar opgestelde begroting.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Gelet op de omstandigheid dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het door hem ingestelde hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaarthet bij de Rechtbank door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 13 april 2017 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, P. Fortuin en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.