ECLI:NL:GHSHE:2017:1577

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
200.197.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van een (voormalige) saniet in hoger beroep na beëindiging van schuldsanering

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een (voormalige) saniet in hoger beroep na de beëindiging van de schuldsanering. De procedure in eerste aanleg werd gevoerd door de bewindvoerder van de appellant, die in hoger beroep is gekomen na het verstrijken van de appeltermijn. De vraag die centraal staat is of de appellant ontvankelijk is in zijn hoger beroep, aangezien hij in eerste aanleg geen procespartij was. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 11 april 2017 geoordeeld dat de appellant, ondanks dat hij aanvankelijk niet bevoegd was om in hoger beroep te procederen, zijn hoger beroep heeft bekrachtigd door later de memorie van grieven in te dienen. Het hof concludeert dat de vordering van de geïntimeerden tot niet-ontvankelijkverklaring van de appellant wordt afgewezen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor dagbepaling van de comparitie, waarbij de kosten van het incident voor de geïntimeerden worden vastgesteld op € 894,-- aan salaris advocaat. Het hof heeft de zaak in het openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.197.816/01
arrest van 11 april 2017
gewezen in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. J.G.M. Roels te Zeist,
tegen

1.ITP B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
Livijn B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
Ramec B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
Filia I B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
GHJB II B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
Jabla B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna aan te duiden als: ITP c.s.,
advocaat: mr. R. Kossen te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 april 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 3 februari 2016, gewezen tussen [bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [appellant] als eiseres en ITP c.s. als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/202384 / HA ZA 15-90)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie houdende een incidentele vordering tot onmiddellijke niet-ontvankelijkverklaring met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident met producties;
  • het H10-formulier van [appellant] voor de rol van 7 februari 2017 met het verzoek een comparitie van partijen te bepalen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
ITP c.s. vorderen in het incident dat [appellant] in dit hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat alleen procespartijen appel kunnen instellen en [appellant] in eerste aanleg geen procespartij was, maar [bewindvoerder] , zijn schuldsaneringsbewindvoerder en de schuldsanering nog niet geëindigd was op het moment dat de appeldagvaarding is uitgebracht. Subsidiair vorderen ITP c.s. niet-ontvankelijkverklaring wegens het ontbreken van (duidelijke en gepreciseerde) grieven.
3.2.
[appellant] betwist kort gezegd dat hij niet-ontvankelijk zou zijn in dit hoger beroep.
3.3.
De vordering waar het in deze procedure om draait betreft een vordering tot vergoeding van door [appellant] geleden schade op grond van een (door hem gestelde) onrechtmatige daad van de wederpartij. In eerste aanleg kon dit vorderingsrecht, als behorend tot de (schuldsanerings)boedel, op grond van het bepaalde in artikel 25 lid 1 Fw in verbinding met artikel 313 Fw alleen geldend worden gemaakt door de in de schuldsanering van [appellant] benoemde bewindvoerder. Als saniet was [appellant] zelf geen procespartij, hoewel hij wel de materiele schuldeiser van de vordering is gebleven.
3.4.
Hoger beroep kan in beginsel alleen worden ingesteld door degenen die partij waren in de vorige instantie. Het bestreden vonnis dateert van 3 februari 2016. Dat betekent dat de appeltermijn eindigde op 3 mei 2016. Omdat de schuldsanering pas na het verstrijken van de appeltermijn, namelijk op 10 juni 2016 (door goedkeuring van een akkoord), is geëindigd, was alleen de bewindvoerder, de eisende partij in de vorige instantie, bevoegd om hoger beroep in te stellen. Door het einde van de schuldsanering is echter een einde gekomen aan de mogelijkheid van de bewindvoerder om zelf verder te procederen en is de bevoegdheid van de (voormalige) saniet om het geding voort te zetten herleefd. De vraag is of het gegeven dat [appellant] hoger beroep heeft ingesteld op het moment dat hij (nog) niet bevoegd was om in deze zaak voort te procederen, ertoe moet leiden dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in hoger beroep, zoals door ITP c.s. gevorderd. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Onbevoegd verrichte proceshandelingen zijn vatbaar voor bekrachtiging. Na het eindigen van de schuldsaneringsregeling heeft [appellant] het exploot van dagvaarding in hoger beroep op de voet van artikel 125 lid 2 Rv ter griffie van het hof ingediend. Vervolgens heeft [appellant] op 15 november 2016 de memorie van grieven genomen. Het hof is van oordeel dat [appellant] met deze – bevoegd gedane – inschrijving op de rol en het vervolgens nemen van de memorie van grieven het onbevoegd ingestelde beroep heeft bekrachtigd. Door deze bekrachtiging wordt het ingestelde hoger beroep geacht van aanvang af geldig te zijn geweest, wat betekent dat ITP c.s. zich niet op de niet-ontvankelijkheid van [appellant] kan beroepen. De door ITP c.s. aangehaalde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel omdat deze uitspraken betrekking hebben op andere situaties dan hier aan de orde.
3.5.
Voor de subsidiaire grondslag van de door ITP c.s. gevorderde niet-ontvankelijkheid geldt het volgende. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren worden gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn. Hoewel [appellant] de grieven niet, zoals te doen gebruikelijk, als afzonderlijke grieven heeft genummerd, zijn ITP c.s. in de memorie van antwoord wel op het als grieven aangeduide betoog van [appellant] ingegaan. In hoeverre daarbij voor ITP c.s. niet duidelijk was waartegen zij zich moeten verweren, kan in het kader van dit incident niet worden beoordeeld. Het gegeven dat ITP c.s. uitvoerig hebben geantwoord betekent wel dat voor een onmiddellijke niet-ontvankelijkverklaring zoals gevorderd geen plaats is.
3.6.
De slotsom is dat de vordering van ITP c.s. zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen ITP c.s. worden veroordeeld in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak
3.7.
[appellant] heeft comparitie gevraagd. Het hof zal dat verzoek honoreren. De zaak wordt naar de rol verwezen voor dagbepaling comparitie. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van ITP c.s. af;
veroordeelt ITP c.s. in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [appellant] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,-- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 9 mei 2017 voor dagbepaling comparitie na antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2017.
griffier rolraadsheer