3.6.1.In haar toelichting op deze grieven voert Zicht BV, zakelijk weergegeven, aan dat de rechtbank door het gebruik en de uitleg van het begrip “portefeuille” ten onrechte de zorgplicht, die een assurantietussenpersoon op grond van artikel 7:401 BW ten opzichte van zijn opdrachtgever heeft, oprekt tot anderen dan de opdrachtgever. Zicht BV wijst hierbij erop dat de verzekeringsovereenkomsten I t/m IV en VI alle betrekking hebben op de financiering van het ondernemingsvermogen van [echtgenoot] en dat die overeenkomsten zijn aangegaan in het kader van de financiering van zijn apotheek. Dat ondernemingsvermogen betreft privévermogen van [echtgenoot] , nu [echtgenoot] en [geïntimeerde] op huwelijkse voorwaarden waren getrouwd. [echtgenoot] was vrij om over dat eigen vermogen te beschikken en was vrij in de wijze waarop hij dat fiscaal wenste in te richten. [echtgenoot] wilde voor wat betreft de inrichting van dat privévermogen zijn handen vrij hebben. Hij wilde niet dat [geïntimeerde] bij deze (volgens Zicht BV: zakelijke) verzekeringsovereenkomsten als mede verzekeringsnemer zou gelden. Dat was duidelijk anders voor de verzekeringsovereenkomst V: daarbij was het de wens van [echtgenoot] en [geïntimeerde] dat zij samen verzekeringsnemer waren. Er moet, aldus Zicht BV, voor wat betreft de vraag met betrekking tot welke overeenkomsten [geïntimeerde] als opdrachtgever van Zicht BV heeft te gelden en voor welke overeenkomsten een zorgplicht voor Zicht BV gold ten opzichte van [geïntimeerde] een onderscheid worden gemaakt tussen de zakelijke verzekeringsovereenkomsten en de niet-zakelijke verzekeringsovereenkomst. Er was geen sprake van dat sinds het huwelijk tussen [echtgenoot] en [geïntimeerde] er sprake was van één door Zicht BV beheerde verzekeringsportefeuille, waarin alle zes de verzekeringsovereenkomsten vielen. De door Zicht BV ten opzichte van [geïntimeerde] in acht te nemen zorgplicht strekte zich slechts uit tot verzekeringsovereenkomst V. Van schending van die zorgplicht is geen sprake geweest, aldus Zicht BV.
Evenmin is volgens Zicht BV sprake geweest van onrechtmatig handelen ten opzichte van [geïntimeerde] .
3.6.3.Het hof ziet zich bij de beoordeling van de grieven als eerste gesteld voor de vraag naar de omvang van de zorgplicht van Zicht BV ten opzichte van [geïntimeerde] .
3.6.3.1. In dit verband stelt het hof allereerst vast dat [geïntimeerde] vanaf 1 juni 2004, de ingangsdatum van verzekeringsovereenkomst V (die “kruislings” werd gesloten), mede heeft te gelden als opdrachtgever van Zicht BV, ten opzichte van wie Zicht BV de zorg diende te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon verwacht mag worden. Voorts staat tussen partijen vast dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon zijn opdrachtgever dient te adviseren over de mogelijkheden van het kruislings verzekeren (r.o. 4.7. van het bestreden vonnis, waartegen niet is gegriefd).
3.6.3.2. Vervolgens rijst de vraag of deze zorgplicht Zicht BV jegens [geïntimeerde] meebracht dat Zicht BV in 2006 in het kader van de advisering over verzekeringsovereenkomst VI [geïntimeerde] had moeten informeren/adviseren over de mogelijkheden op het punt van premiesplitsing ter vermijding van een aanslag ingevolge de Successiewet bij overlijden van [echtgenoot] . Hierbij staat als onbetwist vast dat Zicht BV die informatie/dat advies niet aan [geïntimeerde] heeft gegeven.
Het hof is van oordeel dat de hierboven bedoelde vraag positief moet worden beantwoord en neemt daartoe de volgende omstandigheden in aanmerking:
Zoals overwogen was [geïntimeerde] in 2006 al klant en opdrachtgever van Zicht BV. Zicht BV was er ook van op de hoogte dat [echtgenoot] gehuwd was met [geïntimeerde] .
Zoals uit de eigen stellingen van Zicht BV (onder meer conclusie van antwoord 32, 34 en 35) blijkt, is in 2006 de financiering van de nieuwe apotheek en de dekking middels verzekeringsovereenkomst VI ook met [geïntimeerde] besproken en was zij “op een aantal wezenlijke momenten” betrokken bij de verdere ontwikkeling, bestaande in de kredietverstrekking en de verpanding. Het was daarbij, zoals Zicht BV ook aanvoert, de uitdrukkelijke wens van [echtgenoot] dat [geïntimeerde] de diverse stukken (zie ook prod. 5 en 6 bij conclusie van antwoord) meetekende als blijk van haar toestemming. Het betoog van Zicht BV dat verzekeringsovereenkomst VI louter een zakelijke polis was die louter [echtgenoot] en niet [geïntimeerde] aanging, faalt dan ook.
Op het moment van de advisering door Zicht BV over overeenkomst VI was er al een verzekeringsovereenkomst (overeenkomst V) “kruislings” gesloten.
Onweersproken staat vast dat het in beginsel mogelijk was om ten aanzien van verzekeringsovereenkomst VI te besluiten tot het eenzijdig (dat wil zeggen alleen op het leven van [echtgenoot] ) “kruislings” afsluiten van de overeenkomst, waarbij [geïntimeerde] slechts als premieschuldige zou worden aangemerkt.
Zicht BV hoorde als redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer/adviseur ervan op de hoogte te zijn, dat zonder de verlegging van de premieverschuldigdheid naar [geïntimeerde] , [geïntimeerde] bij onverhoopt overlijden van [echtgenoot] geconfronteerd zou worden met een successierechtelijke claim van (gelet op de verzekerde som en de toentertijd geldende vrijstelling voor de echtgenote) aanzienlijke omvang.
Gelet op al het bovenstaande, is het hof van oordeel dat het op de weg van Zicht BV als redelijk handelend en redelijk bekwaam opdrachtnemer/adviseur had gelegen om –naast [echtgenoot] - ook [geïntimeerde] als diens echtgenote en potentieel begunstigde en tevens klant van Zicht BV op de mogelijkheden van premiesplitsing te wijzen althans te wijzen op de mogelijke fiscale consequenties van het achterwege laten van die premiesplitsing.
Dit geldt ook voor het geval dat, zoals Zicht BV heeft aangevoerd en [geïntimeerde] heeft betwist, [echtgenoot] niet zou hebben gewild dat [geïntimeerde] op enigerlei wijze partij en/of betrokken werd bij verzekeringsovereenkomst VI. Indien Zicht BV zich vanwege de gestelde uitdrukkelijke wens van [echtgenoot] belemmerd heeft gevoeld om [geïntimeerde] vrijuit te adviseren over het aspect van de vermijding van mogelijke claims ingevolge de successiewet of om zelfs maar dit punt bij haar aan de orde te stellen, dan had Zicht BV aan [geïntimeerde] dienen te laten weten dat zij haar niet kon adviseren over haar mogelijke positie als fiscale ontvanger van de uitkeringen uit de betreffende levensverzekeringsovereenkomst. Dit heeft Zicht BV echter ten onrechte niet gedaan, althans dit is gesteld noch anderszins gebleken.
Ten overvloede overweegt het hof op dit punt, dat de enkele premieverschuldigdheid van [geïntimeerde] bij verzekeringsovereenkomst VI haar op geen enkele wijze zeggenschap over of invloed op de overeenkomst zelf (waar [echtgenoot] volgens Zicht BV op tegen was) zou hebben gegeven, zodat daarmee tegemoet kon worden gekomen aan het door Zicht BV gestelde bezwaar van [echtgenoot] .
Voor zover Zicht BV heeft willen betogen dat [geïntimeerde] zelf al op de hoogte was van de mogelijkheid van premiesplitsing (omdat de overeenkomst V in 2004 “kruislings gesloten was)” en zij dit punt zelf te berde had kunnen brengen toen er in haar aanwezigheid over verzekeringsovereenkomst VI is overlegd/gesproken met [echtgenoot] , verwerpt het hof dit betoog. Het enkele feit dat overeenkomst V kruislings was gesloten en [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was/kon zijn, betekent nog niet dat zij, anders dan Zicht BV, daarmee deskundig was (i) op het gebied van het afsluiten van levensverzekeringsovereenkomsten in het algemeen en (ii) op het gebied van premiesplitsing middels eenzijdig ‘kruislings” afsluiten ter vermijding van een successierechtelijke aanslag in het bijzonder. Zij heeft die deskundigheid in deze procedure ook betwist. Het kan haar niet worden tegengeworpen dat zij niet eigener beweging het punt van de premiesplitsing heeft aangekaart.
Zicht BV is in het kader van het sluiten van verzekeringsovereenkomst VI tekort geschoten in de op haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur/opdrachtnemer rustende zorgplicht. Daardoor is [geïntimeerde] niet in de gelegenheid gesteld om haar belangen op dit punt adequaat te behartigen, bijvoorbeeld door het punt van de premiesplitsing met haar echtgenoot te bespreken en alsnog te komen tot een – in ieder geval voor zover het de premiebetaling betrof - andere wijze van sluiten van deze verzekeringsovereenkomst.
Zicht BV is daarom in beginsel gehouden de hierdoor door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden.
3.6.3.3. Gelet op het hiervoor onder 3.6.3.1. tot en met 3.6.3.2 overwogene is het hof van oordeel dat de zorgplicht van Zicht BV ten opzichte van [geïntimeerde] ook is gaan gelden ten aanzien van de vóór het huwelijk gesloten overeenkomsten (de overeenkomsten I tot en met IV) . Daarbij neemt het hof nog in overweging dat deze overeenkomsten ook als zekerheid zijn betrokken bij de financiering van de apotheek in 2006 (memorie van grieven nr. 14). Zoals hierboven in 3.6.3.2. onder b. al overwogen, ging dit ook [geïntimeerde] aan.
Er bij wijze van veronderstelling (zie hierna bij de bespreking van grief II) van uitgaande dat ook bij de overeenkomsten I tot en met IV nog besloten had kunnen worden tot premiesplitsing in die zin, dat [geïntimeerde] met terugwerkende kracht als enige premieverschuldigde voor die overeenkomsten zou gaan gelden, dan had het op de weg van Zicht BV gelegen om [geïntimeerde] hierover in ieder geval in 2006 (alsnog) adequaat te informeren en te adviseren. Dat heeft zij ten onrechte nagelaten.
3.6.4.1. In de toelichting op grief 2 heeft Zicht BV –kort gezegd- betwist dat het ten tijde van het huwelijk van [echtgenoot] en [geïntimeerde] nog mogelijk was om de bestaande polissen I tot en met IV aan te passen op de door [geïntimeerde] bepleite wijze. Verder waren volgens Zicht BV niet alle verzekeraars bereid om mee te werken aan bedoelde omzetting. Volgens Zicht is het aan [geïntimeerde] om te bewijzen dat Nationale Nederlanden hiertoe bereid zou zijn geweest.
3.6.4.2. [geïntimeerde] heeft gesteld dat het mogelijk was geweest om de polissen I tot en met IV aan te passen op de door haar gestelde wijze. Zij verwijst daartoe onder andere naar de als productie 1 bij memorie van antwoord overgelegde brief van 3 november 2014 van [betrokkene] van [PPJ] & Partners Pensioen Juristen. Dit had zowel gekund door het alsnog kruislings op twee levens afsluiten van de verzekeringsovereenkomst als door het slechts toepassen van premiesplitsing. Bij die laatste optie wordt geen wijziging in het verzekeringnemerschap aangebracht (waarmee aan de door Zicht BV gestelde wens van [echtgenoot] dat [geïntimeerde] geen zeggenschap over de zakelijke verzekeringsovereenkomsten mocht hebben tegemoet zou zijn gekomen), maar had [geïntimeerde] als premieverschuldigde op de bestaande polissen opgenomen kunnen worden. In dat geval diende er wel een premieverrekening plaats te vinden.
3.6.4.3. Het hof overweegt dat nog in discussie is of de door [geïntimeerde] gestelde mogelijkheid tot omzetting van de verzekeringsovereenkomsten I t/m IV inderdaad nog mogelijk was. Zicht BV heeft ook nog niet kunnen reageren op de hiervoor vermelde brief die als productie 1 bij de memorie van antwoord door [geïntimeerde] is overgelegd. Zicht BV zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte op de inhoud van de brief in te gaan. Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen.
Het hof verzoekt Zicht BV bij haar uitlating in deze akte ook het volgende te betrekken.
Op 18 juli 2008 heeft de Staatssecretaris van Financiën een besluit genomen over het beleid over fictieve verkrijgingen in de zin van de Successiewet (Staatscourant 30 juli 2008, nr. 145/pag. 33). In dit besluit wordt ingegaan op het geldende beleid ten aanzien van fictieve verkrijging, levensverzekering en derdenbeding en premiesplitsing. Dit beleid, waarin de besluiten van 13 februari 2007 zijn samengevoegd met de besluiten van 20 december 2000 en 13 mei 2003, zonder dat daarmee inhoudelijke beleidswijzigingen zijn beoogd, gold ten tijde van het overlijden van [echtgenoot] .
In onderdeel 2.6. wordt onder meer vermeld dat voor de beoordeling van de vraag of voor een verzekeringsuitkering iets is onttrokken aan het vermogen van de overledene, de situatie op het tijdstip van overlijden beslissend is.
In onderdeel 5.2. is onder meer opgenomen dat het kan voorkomen dat echtgenoten of partners pas tijdens de looptijd van de verzekering overgaan tot premiesplitsing. In dat geval zal verrekening moeten plaats vinden om te kunnen bereiken dat bij overlijden niets is onttrokken aan het vermogen van de overledene. Als voorwaarde wordt gesteld dat de echtgenoot of partner van de verzekerde aan de verzekerde de waarde in het economische verkeer van de overlijdenscomponent, die de lopende polis heeft, vergoedt en dat vanaf het tijdstip van premiesplitsing wordt voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 4.
Het hof verzoekt Zicht BV zich, gezien de inhoud van voormeld Besluit, uit te laten over de vraag of op grond van dit besluit premiesplitsing op de door [geïntimeerde] bepleite wijze in beginsel mogelijk was.