ECLI:NL:GHSHE:2017:1547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
200.149.128_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon in relatie tot levensverzekeringen en successierechten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, stond de zorgplicht van de assurantietussenpersoon Zicht B.V. centraal. Appellante Zicht B.V. was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan geïntimeerde, die als gevolg van een tekortschietend advies over levensverzekeringen en de daaruit voortvloeiende successierechten schade had geleden. De zaak begon met een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden tussen [geïntimeerde] en [echtgenoot], waarbij verschillende levensverzekeringen waren afgesloten. Na het overlijden van [echtgenoot] op 10 september 2008, werd [geïntimeerde] geconfronteerd met een aanzienlijke aanslag op successierechten, die zij als gevolg van de levensverzekeringen moest betalen. Geïntimeerde stelde dat Zicht B.V. haar had moeten adviseren over de mogelijkheid van 'kruislings' verzekeren, wat had geleid tot een vrijstelling van successierechten. Het hof oordeelde dat Zicht B.V. tekort was geschoten in haar zorgplicht jegens [geïntimeerde] door haar niet te informeren over de fiscale consequenties van de afgesloten verzekeringen. Het hof concludeerde dat de zorgplicht van Zicht B.V. zich ook uitstrekte tot de vóór het huwelijk afgesloten verzekeringen, omdat deze van invloed waren op de financiële positie van [geïntimeerde]. Het hof verwees de zaak terug naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid werden gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de mogelijkheden van premiesplitsing en de gevolgen daarvan voor de successierechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.149.128/01
arrest van 11 april 2017
in de zaak van
Zicht B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Zicht BV,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.C. Horrevorts te Haarlem,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 april 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 20 februari 2013 en 8 januari 2014, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen Zicht BV als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer c/01/253471/haza 12-859)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met 2 producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [geïntimeerde] is op 26 augustus 2000 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot] ). In deze voorwaarden is bij artikel 9 onder meer het volgende bepaald:
“(…) Premies en koopsommen van levensverzekeringen (daaronder een ongevallen verzekering begrepen) en al hetgeen overigens in dit verband wordt verschuldigd, vallen niet onder de kosten van de huishouding, maar worden gedragen door degene die deze is verschuldigd. Deze premies en koopsommen zijn en blijven, ook in geval van verrekening van inkomsten als bedoeld in artikel 10, voor rekening van de premieplichtige (…)”.
Op 10 september 2008 is [echtgenoot] komen te overlijden.
  • Zicht BV, de rechtsopvolger van [Financieel Adviseurs] Financieel Adviseurs B.V. (verder: [Financieel Adviseurs] ), is een adviesorganisatie, die zich onder meer richt op de bemiddeling en advisering inzake financiële diensten. Tussen [echtgenoot] en [Financieel Adviseurs] heeft in elk geval vanaf 1990 een overeenkomst bestaan inzake te verlenen advies- en bemiddelingsdiensten. De vaste adviseur van [echtgenoot] bij [Financieel Adviseurs] was de heer [vaste adviseur van appellant bij FA. B.V.] (hierna: [vaste adviseur van appellant bij FA. B.V.] ).
  • Voorafgaand aan het huwelijk met [geïntimeerde] heeft [echtgenoot] , ondernemer/apotheker, onder bemiddeling van [Financieel Adviseurs] vier levensverzekeringen afgesloten in het kader van door [echtgenoot] afgesloten zakelijke leningen. De levensverzekeringen dienden tot zekerheid van die zakelijke leningen. Het gaat hierbij om de volgende vier verzekeringen:
I. De levensverzekering met nummer [levensverzekeringsnummer 1] , ingangsdatum 19 januari 1990, afgesloten bij Nationale Nederlanden voor een verzekerd bedrag van € 129.781,00. [echtgenoot] was verzekeringsnemer en enig verzekerde. Begunstigde waren als eerste [echtgenoot] , vervolgens de echtgenote, kinderen en/of erfgenamen van verzekeringnemer.
II. De levensverzekering met nummer [levensverzekeringsnummer 2] , ingangsdatum 30 december 1991, afgesloten bij Nationale Nederlanden voor een verzekerd bedrag van € 380.015,00. [echtgenoot] was verzekeringnemer en enig verzekerde. Begunstigde waren als eerste [echtgenoot] , vervolgens de echtgenote, kinderen en/of erfgenamen van verzekeringnemer.
III. De levensverzekering met nummer [levensverzekeringsnummer 3] , ingangsdatum 30 juni 1992, afgesloten bij Nationale Nederlanden voor een verzekerd bedrag van € 75.554,00. [echtgenoot] was verzekeringnemer en enig verzekerde. Begunstigden waren de echtgenote, kinderen en/of erfgenamen van verzekeringnemer.
IV. De levensverzekering met nummer [levensverzekeringsnummer 4] , ingangsdatum 19 januari 1993, afgesloten bij Nationale Nederlanden voor een verzekerd bedrag van € 42.209,00. [echtgenoot] was verzekeringnemer en enig verzekerde. Begunstigde waren als eerste [echtgenoot] , vervolgens de echtgenote, kinderen en/of erfgenamen van verzekeringnemer.
De premies voor deze vier verzekeringen zijn uitsluitend door [echtgenoot] betaald.
- Na het voltrekken van het huwelijk tussen [echtgenoot] en [geïntimeerde] zijn onder bemiddeling van [Financieel Adviseurs] nog twee levensverzekeringen afgesloten. Het gaat hier om de volgende twee verzekeringen (die het hof zal doornummeren als V en VI):
V. De levensverzekering met nummer [levensverzekeringsnummer 5] , ingangsdatum 1 juni 2004, afgesloten bij Nationale Nederlanden voor een verzekerd bedrag van € 360.000,00. Op 29 oktober 2006 is de polis vervangen door een polis onder het zelfde polisnummer. Bij deze polis waren zowel [echtgenoot] als [geïntimeerde] verzekeringnemer en verzekerde. De verzekering houdt in dat [echtgenoot] voor een bedrag het leven van [geïntimeerde] verzekerde en daar ook premie voor betaalde en dat [geïntimeerde] het leven van [echtgenoot] - verzekerde en op haar beurt daarvoor premie betaalde (het zogeheten “kruislings verzekeren”). De betreffende levensverzekering was door [echtgenoot] en [geïntimeerde] afgesloten in verband met de voor de aankoop van de echtelijke woning in Krommenie afgesloten hypothecaire lening.
VI. De levensverzekering met nummer [levensverzekeringsnummer 6] , ingangsdatum 1 oktober 2006, afgesloten bij Aegon voor een verzekerd bedrag van € 2.400.000,00. [echtgenoot] was bij deze verzekering verzekeringnemer en verzekerde. Hij betaalde ook als enige de premie voor deze verzekering. De verzekering was door [echtgenoot] afgesloten in verband met een door hem ten behoeve van de financiering van de aankoop van een apotheek afgesloten zakelijke lening.
  • De premies voor de hiervoor genoemde verzekeringen werden door [Financieel Adviseurs] aan de verzekeraar betaald en vervolgens aan [echtgenoot] en [geïntimeerde] in rekening gebracht.
  • De uitkeringen van alle zes hiervoor genoemde verzekeringen waren verpand aan derden. Na het overlijden van [echtgenoot] op 10 september 2008 zijn alle uit hoofde van de levensverzekeringen vrijgekomen uitkeringen ten goede gekomen van de pandhouders.
  • De belastingdienst heeft [geïntimeerde] over 2008 aangeslagen voor een bedrag van € 655.267,00 wegens successierechten. Na door [geïntimeerde] gemaakt bezwaar is het bedrag aan te betalen successierechten naar beneden bijgesteld. [geïntimeerde] heeft de Belastingdienst uiteindelijk € 216.114,00 aan successierechten betaald. De Belastingdienst heeft de uit hoofde van de levensverzekeringen gedane uitkeringen beschouwd als erfrechtelijke verkrijgingen waarover successierechten betaald moesten worden.
  • Op 7 september 2009 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] [Financieel Adviseurs] aansprakelijk gesteld voor de door [geïntimeerde] als gevolg van de volgens haar tekortschietende advisering geleden schade (./. 5 bij inleidende dagvaarding).
  • Bij brief van 22 februari 2010 heeft de advocaat van [Financieel Adviseurs] de aansprakelijkheid betwist.
  • In verband met het te betalen bedrag aan successierechten heeft [geïntimeerde] op 15 oktober 2009 bij Fortis Bank een hypothecaire lening afgesloten voor een bedrag van € 250.000,00.
  • Bij brief van 3 mei 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] aan de advocaat van [Financieel Adviseurs] onder meer laten weten dat de schade een bedrag van € 215.279,00 betrof.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] de veroordeling van Zicht BV, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis van € 239.879,74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2009, althans vanaf de dag van de darvaarding tot die der algehele voldoening, met veroordeling van Zicht BV in de kosten van de procedure.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] stelt zich primair op het standpunt dat Zicht BV de op haar rustende zorgplicht ex artikel 7:401 BW heeft geschonden. Als [Financieel Adviseurs] /Zicht BV correct had geadviseerd, had [geïntimeerde] niet voormeld bedrag aan successierechten hoeven te betalen. [Financieel Adviseurs] /Zicht BV had haar er op moeten wijzen dat het mogelijk was de levensverzekeringen allemaal “kruislings” af te sluiten, waarbij men niet het eigen maar over en weer elkaars leven verzekert. Ingevolge artikel 13 Successiewet zouden de uitkeringen uit de levensverzekeringen dan vrij van de heffing van succesbelasting zijn geweest. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verzekeringstussenpersoon als [Financieel Adviseurs] /Zicht BV had verwacht mogen worden dat zij [echtgenoot] en [geïntimeerde] had gewezen op de fiscale consequenties die de belangrijke wijzigingen in hun persoonlijke situatie (zoals in dit geval het huwelijk tussen [echtgenoot] en [geïntimeerde] ) met zich brachten indien het risico waar de verzekering voor was afgesloten (het overlijden) zich zou verwezenlijken. [Financieel Adviseurs] /Zicht BV had moeten adviseren om de voorafgaand aan het huwelijk afgesloten verzekeringen I t/m IV alsnog om te zetten in “gekruiste” verzekeringen en om verzekering VI, anders dan nu is gebeurd, ook gekruist af te sluiten en heeft ten onrechte nagelaten dat te doen.
Subsidiair stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat Zicht BV onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van haar en daarom uit dien hoofde schadeplichtig is.
De schade bestaat, aldus [geïntimeerde] , allereerst uit een bedrag van € 216.114,00 aan betaalde successierechten en invorderingsrente i.v.m. de erfrechtelijke verkrijging in de vorm van de uitkeringen van de levensverzekeringen I tot en met IV en VI. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 8.519,68 aan betaalde rente (over de periode 15 oktober 2009 tot 1 april 2011) voor de hypothecaire lening die zij moest afsluiten om de belastingaanslag te kunnen betalen. Om deze rente te kunnen betalen heeft zij gelden aan haar spaarrekeningen moeten onttrekken, waardoor zij over de periode tot 1 augustus 2012 een bedrag van € 8.833,00 aan rente heeft gederfd. Dit bedrag vordert zij ook als schade. Voorts vordert [geïntimeerde] een bedrag van € 6.413,06 ter zake van kosten die met de bezwaarprocedure tegen de aanslag successiebelasting waren gemoeid.
3.2.3.
Zicht BV heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
Bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van 8 januari 2014 heeft de rechtbank Zicht BV veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 239.879,74 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over € 216.114,00 vanaf 21 september 2009 en over € 23.765,74 vanaf 5 oktober 2012, beide tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Zicht BV in de kosten van de procedure.
3.4.
Zicht BV heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Zicht BV heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, een en ander bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Zicht BV verzoekt het hof het geschil in volle omvang - naar het hof begrijpt binnen het kader van de door Zicht BV aangevoerde grieven - te beoordelen.
3.5.
Voor zover het beroep betrekking heeft op het tussenvonnis van de rechtbank van 20 februari 2013 zal Zicht BV niet ontvankelijk worden verklaard in dat beroep, nu zij geen grieven tegen dat tussenvonnis heeft aangevoerd.
3.6.
Het hof behandelt de grieven I en III gezamenlijk. Deze grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] (r.o. 4.10 en 4.11) sinds het huwelijk in 2000 mede als opdrachtgever van Zicht BV heeft te gelden en dat de zorgplicht die Zicht BV ten opzichte van [geïntimeerde] in acht moest nemen voor alle zes de verzekeringen gelijk is.
3.6.1.
In haar toelichting op deze grieven voert Zicht BV, zakelijk weergegeven, aan dat de rechtbank door het gebruik en de uitleg van het begrip “portefeuille” ten onrechte de zorgplicht, die een assurantietussenpersoon op grond van artikel 7:401 BW ten opzichte van zijn opdrachtgever heeft, oprekt tot anderen dan de opdrachtgever. Zicht BV wijst hierbij erop dat de verzekeringsovereenkomsten I t/m IV en VI alle betrekking hebben op de financiering van het ondernemingsvermogen van [echtgenoot] en dat die overeenkomsten zijn aangegaan in het kader van de financiering van zijn apotheek. Dat ondernemingsvermogen betreft privévermogen van [echtgenoot] , nu [echtgenoot] en [geïntimeerde] op huwelijkse voorwaarden waren getrouwd. [echtgenoot] was vrij om over dat eigen vermogen te beschikken en was vrij in de wijze waarop hij dat fiscaal wenste in te richten. [echtgenoot] wilde voor wat betreft de inrichting van dat privévermogen zijn handen vrij hebben. Hij wilde niet dat [geïntimeerde] bij deze (volgens Zicht BV: zakelijke) verzekeringsovereenkomsten als mede verzekeringsnemer zou gelden. Dat was duidelijk anders voor de verzekeringsovereenkomst V: daarbij was het de wens van [echtgenoot] en [geïntimeerde] dat zij samen verzekeringsnemer waren. Er moet, aldus Zicht BV, voor wat betreft de vraag met betrekking tot welke overeenkomsten [geïntimeerde] als opdrachtgever van Zicht BV heeft te gelden en voor welke overeenkomsten een zorgplicht voor Zicht BV gold ten opzichte van [geïntimeerde] een onderscheid worden gemaakt tussen de zakelijke verzekeringsovereenkomsten en de niet-zakelijke verzekeringsovereenkomst. Er was geen sprake van dat sinds het huwelijk tussen [echtgenoot] en [geïntimeerde] er sprake was van één door Zicht BV beheerde verzekeringsportefeuille, waarin alle zes de verzekeringsovereenkomsten vielen. De door Zicht BV ten opzichte van [geïntimeerde] in acht te nemen zorgplicht strekte zich slechts uit tot verzekeringsovereenkomst V. Van schending van die zorgplicht is geen sprake geweest, aldus Zicht BV.
Evenmin is volgens Zicht BV sprake geweest van onrechtmatig handelen ten opzichte van [geïntimeerde] .
3.6.2.
[geïntimeerde] heeft -zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de zorgplicht die Zicht BV in acht moest nemen zich ook uitstrekte over de voor en na het huwelijk door [echtgenoot] gesloten levensverzekeringen met een zakelijk karakter, omdat sprake was van één verzekeringsportefeuille. Omdat Zicht BV na het huwelijk de verzekeringsportefeuille van [echtgenoot] en [geïntimeerde] samen beheerde had Zicht BV uit dien hoofde ook een zorgplicht jegens [geïntimeerde] . [geïntimeerde] wijst er op dat de Hoge Raad in zijn arrest van 15 november 1969, NJ 1969,25 als definitie van het begrip portefeuille in de verhouding tussen de tussenpersoon en zijn cliënten heeft gegeven “(…) het geheel van relaties van tussenpersonen met verzekeringsnemers, die zij als hun cliënten beschouwen (…)”. [geïntimeerde] was cliënt van Zicht BV. De voor het huwelijk door bemiddeling van Zicht BV gesloten verzekeringsovereenkomsten behoorden tot “het geheel van relaties”, nu die verzekeringen, als zij bij overlijden van [echtgenoot] tot uitkering zouden komen, van directe invloed waren op de financiële positie van [geïntimeerde] . Er was dus wel degelijk sprake van één portefeuille. Zicht BV had de belangen van [geïntimeerde] dan ook mee moeten nemen in de advisering. Zij heeft nagelaten dit te doen, aldus [geïntimeerde].
3.6.3.
Het hof ziet zich bij de beoordeling van de grieven als eerste gesteld voor de vraag naar de omvang van de zorgplicht van Zicht BV ten opzichte van [geïntimeerde] .
3.6.3.1. In dit verband stelt het hof allereerst vast dat [geïntimeerde] vanaf 1 juni 2004, de ingangsdatum van verzekeringsovereenkomst V (die “kruislings” werd gesloten), mede heeft te gelden als opdrachtgever van Zicht BV, ten opzichte van wie Zicht BV de zorg diende te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon verwacht mag worden. Voorts staat tussen partijen vast dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon zijn opdrachtgever dient te adviseren over de mogelijkheden van het kruislings verzekeren (r.o. 4.7. van het bestreden vonnis, waartegen niet is gegriefd).
3.6.3.2. Vervolgens rijst de vraag of deze zorgplicht Zicht BV jegens [geïntimeerde] meebracht dat Zicht BV in 2006 in het kader van de advisering over verzekeringsovereenkomst VI [geïntimeerde] had moeten informeren/adviseren over de mogelijkheden op het punt van premiesplitsing ter vermijding van een aanslag ingevolge de Successiewet bij overlijden van [echtgenoot] . Hierbij staat als onbetwist vast dat Zicht BV die informatie/dat advies niet aan [geïntimeerde] heeft gegeven.
Het hof is van oordeel dat de hierboven bedoelde vraag positief moet worden beantwoord en neemt daartoe de volgende omstandigheden in aanmerking:
Zoals overwogen was [geïntimeerde] in 2006 al klant en opdrachtgever van Zicht BV. Zicht BV was er ook van op de hoogte dat [echtgenoot] gehuwd was met [geïntimeerde] .
Zoals uit de eigen stellingen van Zicht BV (onder meer conclusie van antwoord 32, 34 en 35) blijkt, is in 2006 de financiering van de nieuwe apotheek en de dekking middels verzekeringsovereenkomst VI ook met [geïntimeerde] besproken en was zij “op een aantal wezenlijke momenten” betrokken bij de verdere ontwikkeling, bestaande in de kredietverstrekking en de verpanding. Het was daarbij, zoals Zicht BV ook aanvoert, de uitdrukkelijke wens van [echtgenoot] dat [geïntimeerde] de diverse stukken (zie ook prod. 5 en 6 bij conclusie van antwoord) meetekende als blijk van haar toestemming. Het betoog van Zicht BV dat verzekeringsovereenkomst VI louter een zakelijke polis was die louter [echtgenoot] en niet [geïntimeerde] aanging, faalt dan ook.
Op het moment van de advisering door Zicht BV over overeenkomst VI was er al een verzekeringsovereenkomst (overeenkomst V) “kruislings” gesloten.
Onweersproken staat vast dat het in beginsel mogelijk was om ten aanzien van verzekeringsovereenkomst VI te besluiten tot het eenzijdig (dat wil zeggen alleen op het leven van [echtgenoot] ) “kruislings” afsluiten van de overeenkomst, waarbij [geïntimeerde] slechts als premieschuldige zou worden aangemerkt.
Zicht BV hoorde als redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer/adviseur ervan op de hoogte te zijn, dat zonder de verlegging van de premieverschuldigdheid naar [geïntimeerde] , [geïntimeerde] bij onverhoopt overlijden van [echtgenoot] geconfronteerd zou worden met een successierechtelijke claim van (gelet op de verzekerde som en de toentertijd geldende vrijstelling voor de echtgenote) aanzienlijke omvang.
Gelet op al het bovenstaande, is het hof van oordeel dat het op de weg van Zicht BV als redelijk handelend en redelijk bekwaam opdrachtnemer/adviseur had gelegen om –naast [echtgenoot] - ook [geïntimeerde] als diens echtgenote en potentieel begunstigde en tevens klant van Zicht BV op de mogelijkheden van premiesplitsing te wijzen althans te wijzen op de mogelijke fiscale consequenties van het achterwege laten van die premiesplitsing.
Dit geldt ook voor het geval dat, zoals Zicht BV heeft aangevoerd en [geïntimeerde] heeft betwist, [echtgenoot] niet zou hebben gewild dat [geïntimeerde] op enigerlei wijze partij en/of betrokken werd bij verzekeringsovereenkomst VI. Indien Zicht BV zich vanwege de gestelde uitdrukkelijke wens van [echtgenoot] belemmerd heeft gevoeld om [geïntimeerde] vrijuit te adviseren over het aspect van de vermijding van mogelijke claims ingevolge de successiewet of om zelfs maar dit punt bij haar aan de orde te stellen, dan had Zicht BV aan [geïntimeerde] dienen te laten weten dat zij haar niet kon adviseren over haar mogelijke positie als fiscale ontvanger van de uitkeringen uit de betreffende levensverzekeringsovereenkomst. Dit heeft Zicht BV echter ten onrechte niet gedaan, althans dit is gesteld noch anderszins gebleken.
Ten overvloede overweegt het hof op dit punt, dat de enkele premieverschuldigdheid van [geïntimeerde] bij verzekeringsovereenkomst VI haar op geen enkele wijze zeggenschap over of invloed op de overeenkomst zelf (waar [echtgenoot] volgens Zicht BV op tegen was) zou hebben gegeven, zodat daarmee tegemoet kon worden gekomen aan het door Zicht BV gestelde bezwaar van [echtgenoot] .
Voor zover Zicht BV heeft willen betogen dat [geïntimeerde] zelf al op de hoogte was van de mogelijkheid van premiesplitsing (omdat de overeenkomst V in 2004 “kruislings gesloten was)” en zij dit punt zelf te berde had kunnen brengen toen er in haar aanwezigheid over verzekeringsovereenkomst VI is overlegd/gesproken met [echtgenoot] , verwerpt het hof dit betoog. Het enkele feit dat overeenkomst V kruislings was gesloten en [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was/kon zijn, betekent nog niet dat zij, anders dan Zicht BV, daarmee deskundig was (i) op het gebied van het afsluiten van levensverzekeringsovereenkomsten in het algemeen en (ii) op het gebied van premiesplitsing middels eenzijdig ‘kruislings” afsluiten ter vermijding van een successierechtelijke aanslag in het bijzonder. Zij heeft die deskundigheid in deze procedure ook betwist. Het kan haar niet worden tegengeworpen dat zij niet eigener beweging het punt van de premiesplitsing heeft aangekaart.
Zicht BV is in het kader van het sluiten van verzekeringsovereenkomst VI tekort geschoten in de op haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur/opdrachtnemer rustende zorgplicht. Daardoor is [geïntimeerde] niet in de gelegenheid gesteld om haar belangen op dit punt adequaat te behartigen, bijvoorbeeld door het punt van de premiesplitsing met haar echtgenoot te bespreken en alsnog te komen tot een – in ieder geval voor zover het de premiebetaling betrof - andere wijze van sluiten van deze verzekeringsovereenkomst.
Zicht BV is daarom in beginsel gehouden de hierdoor door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden.
3.6.3.3. Gelet op het hiervoor onder 3.6.3.1. tot en met 3.6.3.2 overwogene is het hof van oordeel dat de zorgplicht van Zicht BV ten opzichte van [geïntimeerde] ook is gaan gelden ten aanzien van de vóór het huwelijk gesloten overeenkomsten (de overeenkomsten I tot en met IV) . Daarbij neemt het hof nog in overweging dat deze overeenkomsten ook als zekerheid zijn betrokken bij de financiering van de apotheek in 2006 (memorie van grieven nr. 14). Zoals hierboven in 3.6.3.2. onder b. al overwogen, ging dit ook [geïntimeerde] aan.
Er bij wijze van veronderstelling (zie hierna bij de bespreking van grief II) van uitgaande dat ook bij de overeenkomsten I tot en met IV nog besloten had kunnen worden tot premiesplitsing in die zin, dat [geïntimeerde] met terugwerkende kracht als enige premieverschuldigde voor die overeenkomsten zou gaan gelden, dan had het op de weg van Zicht BV gelegen om [geïntimeerde] hierover in ieder geval in 2006 (alsnog) adequaat te informeren en te adviseren. Dat heeft zij ten onrechte nagelaten.
3.6.4.1. In de toelichting op grief 2 heeft Zicht BV –kort gezegd- betwist dat het ten tijde van het huwelijk van [echtgenoot] en [geïntimeerde] nog mogelijk was om de bestaande polissen I tot en met IV aan te passen op de door [geïntimeerde] bepleite wijze. Verder waren volgens Zicht BV niet alle verzekeraars bereid om mee te werken aan bedoelde omzetting. Volgens Zicht is het aan [geïntimeerde] om te bewijzen dat Nationale Nederlanden hiertoe bereid zou zijn geweest.
3.6.4.2. [geïntimeerde] heeft gesteld dat het mogelijk was geweest om de polissen I tot en met IV aan te passen op de door haar gestelde wijze. Zij verwijst daartoe onder andere naar de als productie 1 bij memorie van antwoord overgelegde brief van 3 november 2014 van [betrokkene] van [PPJ] & Partners Pensioen Juristen. Dit had zowel gekund door het alsnog kruislings op twee levens afsluiten van de verzekeringsovereenkomst als door het slechts toepassen van premiesplitsing. Bij die laatste optie wordt geen wijziging in het verzekeringnemerschap aangebracht (waarmee aan de door Zicht BV gestelde wens van [echtgenoot] dat [geïntimeerde] geen zeggenschap over de zakelijke verzekeringsovereenkomsten mocht hebben tegemoet zou zijn gekomen), maar had [geïntimeerde] als premieverschuldigde op de bestaande polissen opgenomen kunnen worden. In dat geval diende er wel een premieverrekening plaats te vinden.
3.6.4.3. Het hof overweegt dat nog in discussie is of de door [geïntimeerde] gestelde mogelijkheid tot omzetting van de verzekeringsovereenkomsten I t/m IV inderdaad nog mogelijk was. Zicht BV heeft ook nog niet kunnen reageren op de hiervoor vermelde brief die als productie 1 bij de memorie van antwoord door [geïntimeerde] is overgelegd. Zicht BV zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte op de inhoud van de brief in te gaan. Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen.
Het hof verzoekt Zicht BV bij haar uitlating in deze akte ook het volgende te betrekken.
Op 18 juli 2008 heeft de Staatssecretaris van Financiën een besluit genomen over het beleid over fictieve verkrijgingen in de zin van de Successiewet (Staatscourant 30 juli 2008, nr. 145/pag. 33). In dit besluit wordt ingegaan op het geldende beleid ten aanzien van fictieve verkrijging, levensverzekering en derdenbeding en premiesplitsing. Dit beleid, waarin de besluiten van 13 februari 2007 zijn samengevoegd met de besluiten van 20 december 2000 en 13 mei 2003, zonder dat daarmee inhoudelijke beleidswijzigingen zijn beoogd, gold ten tijde van het overlijden van [echtgenoot] .
In onderdeel 2.6. wordt onder meer vermeld dat voor de beoordeling van de vraag of voor een verzekeringsuitkering iets is onttrokken aan het vermogen van de overledene, de situatie op het tijdstip van overlijden beslissend is.
In onderdeel 5.2. is onder meer opgenomen dat het kan voorkomen dat echtgenoten of partners pas tijdens de looptijd van de verzekering overgaan tot premiesplitsing. In dat geval zal verrekening moeten plaats vinden om te kunnen bereiken dat bij overlijden niets is onttrokken aan het vermogen van de overledene. Als voorwaarde wordt gesteld dat de echtgenoot of partner van de verzekerde aan de verzekerde de waarde in het economische verkeer van de overlijdenscomponent, die de lopende polis heeft, vergoedt en dat vanaf het tijdstip van premiesplitsing wordt voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 4.
Het hof verzoekt Zicht BV zich, gezien de inhoud van voormeld Besluit, uit te laten over de vraag of op grond van dit besluit premiesplitsing op de door [geïntimeerde] bepleite wijze in beginsel mogelijk was.
3.6.5.
[geïntimeerde] zal, nadat Zicht BV haar akte heeft genomen, in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen. Het hof verzoekt [geïntimeerde] in die antwoordakte ook – mede om redenen van proces-economie - aandacht te schenken, in het kader van de omvang van de door haar gestelde schade, aan de mogelijke financiële consequenties van premiesplitsing, meer in het bijzonder op het punt van de verrekening en de vergoeding van de waarde in het economische verkeer van de destijds lopende polissen, zoals hiervoor in overweging 3.6.4.3. weergegeven, alsook aan de vraag of Nationale Nederlanden wel bereid zou zijn geweest aan premiesplitsing voor de polissen I t/m IV mee te werken.
zal tevens in of bij haar akte opgave doen van verhinderdata van beide partijen in de periode van 4 tot en met 12 weken na datum van de antwoordakte. Zicht BV (althans haar raadsman) zal haar verhinderdata in dat verband tijdig aan [geïntimeerde] doen toekomen.
3.6.6.
Na het nemen van de hiervoor bedoelde aktes zal een comparitie van partijen worden bepaald, bij gelegenheid waarvan onder andere de door partijen in de aktes respectief gegeven informatie en de daaruit te trekken conclusies zullen worden besproken en zal worden onderzocht of een minnelijke regeling alsnog mogelijk is.
3.6.7.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de hierna aan te geven rol voor het nemen van een akte uitlating aan de zijde van Zicht BV en het vervolgens nemen van een antwoordakte door [geïntimeerde] .
3.7.
Het hof zal tevens de hierboven bedoelde comparitie van partijen reeds bevelen, waarvan de datum door de raadsheer-commissaris nader zal worden bepaald.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – [geïntimeerde] in persoon en Zicht BV deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. J.I.M.W. Bartelds als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.6.6. vermelde doeleinden;
verwijst in dat verband de zaak naar de rol van 9 mei 2017 voor het nemen door Zicht BV van de in overweging 3.6.4.3. bedoelde akte;
verstaat dat vervolgens [geïntimeerde] een termijn van 4 weken zal worden gegeven voor het indienen van een antwoordakte als ook voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van bedoelde antwoordakte;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris nadat [geïntimeerde] de antwoordakte heeft genomen dag en uur van de comparitie zal vaststellen, waarbij partijen er, gelet op de te bespreken onderwerpen, rekening mee moeten houden dat de comparitie minimaal 2 uren zal kunnen duren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, R.R.M. de Moor en J.I.M.W. Bartelds, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2017.
griffier rolraadsheer