Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/294866/HA ZA 15-101)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en een productie;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij partij [appellante] pleitnotities heeft overgelegd;
- de bij brieven van 7 februari 2017 door partijen toegezonden producties, die partijen bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht. [appellante] heeft productie 2 in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft de juiste dagvaarding in kort geding d.d. 22 januari 2014 overgelegd (als productie 1 bij de inleidende dagvaarding was een onjuiste dagvaarding overgelegd), alsmede productie 6 bij die juiste dagvaarding (welke zich ten onrechte niet bij de stukken in hoger beroep bevond).
3.De beoordeling
“Eiseres[ [kasteel] N.V.]
onderbouwt haar vordering met de stelling dat gedaagde[ [appellante] ]
onlangs de als productie 6 overgelegde optie-overeenkomst[de overeenkomst genoemd onder e.]
heeft ondertekend, waarbij hij zich namens de vennootschap Vandomij BV hoofdelijk heeft verbonden tot nakoming van die optie-overeenkomst..”
“(…)OVERWEGENDE:[ [kasteel] N.V.]
heeft krachtens een vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, (….) d.d. 7 februari 2014, een vordering op[appellante], (…) zoals omschreven in dat vonnis.[appellante] werd veroordeeld tot betaling van (…) € 300.000,- aan hoofdsom en een bedrag ad € 4.451,77 aan proceskosten, in totaal een bedrag ad € 304.451,77.KOMEN OVEREEN:Artikel 1
cedeert hierbij aan[ [geïntimeerde] ]
(…) dit deel van haar vordering op [appellante] krachtens voornoemd vonnis in kort geding van (…) 7 februari 2014, zijnde een bedrag ad € 300.000,- (…) alsmede het bedrag van de proceskostenveroordeling ad € 4.451,77 (…)”
€ 304.451,77, te vermeerderen met rente. Nadat de rolrechter bij beslissing van 29 april 2015 het recht van [appellante] om een conclusie van antwoord te nemen vervallen had verklaard, heeft de rechtbank bij het vonnis waarvan beroep de vordering (grotendeels) toegewezen. De rechtbank overwoog daartoe onder meer dat a) de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen, b) op de vordering Belgisch recht van toepassing is en c) de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, nu op artikel 1382 van het Belgisch BW de persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder (naar het hof begrijpt:) van een rechtspersoon gegrond kan worden.
Indien deze stelling al juist zou zijn, komt niet aan [geïntimeerde] maar aan [kasteel] N.V. een vordering op [appellante] toe. [geïntimeerde] stelt in deze procedure evenwel in persoon een vordering in. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] jegens [geïntimeerde] in persoon onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering is op deze grondslag niet toewijsbaar.
onderbouwt niet dat [kasteel] N.V. aan hem een vordering op [appellante] uit onrechtmatige daad heeft overgedragen. Uit de overeenkomst van cessie, voor zover hiervoor weergegeven, blijkt dat aan [geïntimeerde] is gecedeerd de vordering die bij het vonnis in kort geding aan [kasteel] N.V. is toegewezen. Die toegewezen vordering was volgens het vonnis (ro. 3.4.) gebaseerd op hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellante] voor nakoming van de verbintenissen van Vandomij N.V. uit de optie-overeenkomst, derhalve een volstrekt andere grondslag dan onrechtmatige daad. Ook de cessie-overeenkomst levert derhalve een ongenoegzame grondslag voor de ingestelde vordering op. Hierbij merkt het hof nog op dat [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding onder 9. zelf stelt dat, anders dan wordt geoordeeld in het vonnis in kort geding, [appellante] niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de verbintenissen van Vandomij N.V. uit de optie-overeenkomst.
Indien er, anders dan het hof in het voorgaande heeft geoordeeld, van uitgegaan moet worden dat [geïntimeerde] de thans aan de orde zijnde vordering baseert op de cessie door [kasteel] N.V. aan [geïntimeerde] van de vordering die bij vonnis in kort geding is toegewezen, heeft [geïntimeerde] gelet op dat vonnis geen belang bij zijn in deze procedure ingestelde vordering. Artikel 6:142 BW bepaalt immers, kort gezegd, dat de cessionaris ( [geïntimeerde] ) de vordering verkrijgt met de bevoegdheid om de ter zake van de vordering bestaande executoriale titels ten uitvoer te leggen.