ECLI:NL:GHSHE:2017:1518

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
200.174.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van bestuurder vennootschap naar Belgisch recht en cessie als grondslag van de vordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de appellant, [appellante], werd veroordeeld tot betaling aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], op basis van een onrechtmatige daad. De appellant is bestuurder van Vandomij N.V., terwijl de geïntimeerde (groot)aandeelhouder en bestuurder is van [kasteel] Service N.V. De kern van het geschil betreft een koopovereenkomst tussen beide vennootschappen, waarbij [kasteel] N.V. onroerend goed heeft verkocht aan Vandomij N.V. en de appellant zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet is nagekomen. Na een bespreking tussen de partijen is de koopovereenkomst aangepast, maar de appellant heeft niet voldaan aan de betalingsverplichtingen die voortvloeiden uit deze overeenkomst.

De geïntimeerde heeft de appellant in kort geding gedagvaard en een vordering tot betaling van € 385.000,-- ingesteld, waarop de rechtbank in kort geding een vonnis heeft gewezen dat de vordering gedeeltelijk toewijst. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan, omdat de appellant geen verzet heeft aangetekend. De geïntimeerde heeft vervolgens de vordering op basis van een cessieovereenkomst aan zijn vordering ten grondslag gelegd, maar het hof oordeelt dat de geïntimeerde niet kan aantonen dat hij recht heeft op de vordering uit onrechtmatige daad, omdat deze vordering toebehoort aan [kasteel] N.V. en niet aan hem persoonlijk.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en wijst de vordering van de geïntimeerde af. De geïntimeerde wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.174.816/01
arrest van 28 maart 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.A. Visser te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.R.E. Gelok te Roosendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 juni 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/294866/HA ZA 15-101)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en een productie;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partij [appellante] pleitnotities heeft overgelegd;
  • de bij brieven van 7 februari 2017 door partijen toegezonden producties, die partijen bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht. [appellante] heeft productie 2 in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft de juiste dagvaarding in kort geding d.d. 22 januari 2014 overgelegd (als productie 1 bij de inleidende dagvaarding was een onjuiste dagvaarding overgelegd), alsmede productie 6 bij die juiste dagvaarding (welke zich ten onrechte niet bij de stukken in hoger beroep bevond).
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [geïntimeerde] is (groot)aandeelhouder en bestuurder van [kasteel] Service N.V. (hierna: [kasteel] N.V.), een in [vestigingsplaats 1] gevestigde vennootschap naar Belgisch recht.
b) [appellante] is enig bestuurder van Vandomij N.V., gevestigd te [vestigingsplaats 2] , eveneens een vennootschap naar Belgisch recht.
c) Op 28 juni 2010 verkocht [kasteel] N.V. aan Vandomij N.V. het onroerend goed met inboedel gelegen te [vestigingsplaats 2] , voorheen [vestigingsplaats 3] , België, omvattende kasteel [kasteel] en twee woonhuizen, voor € 3.650.000,--.
d) [appellante] heeft, al dan niet in zijn hoedanigheid van bestuurder van Vandomij N.V., enige betalingen aan [kasteel] N.V. verricht en voorts een aantal betalingstoezeggingen gedaan. Vandomij N.V. is haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet nagekomen.
e) Op 19 november 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [kasteel] N.V. vertegenwoordigd door [geïntimeerde] en Vandomij N.V., vertegenwoordigd door [appellante] . Naar aanleiding van die bespreking is de koopovereenkomst van 28 juni 2010 aangepast. De aangepaste overeenkomst (hierna: de optie-overeenkomst) houdt onder meer het volgende in:
Overeenkomst inhoudende een TIJDELIJKE VERKOOP / AANKOOPBELOFTE (kasteel [kasteel] )
Enerzijds:(…)[kasteel] SERVICE(….)“kandidaat-verkoper”En anderzijds:(….) Vandomij (…..)“kandidaat-koper”(…)OPTIEPRIJS-WAARBORG1. De kandidaat-koper zal als tegenprestatie voor het verkrijgen van de verkoopbelofte vanwege de kandidaat-verkoper (call-optie), naast de door hem verleende aankoopbelofte (put-optie), alle hierna beschreven optievergoedingen dienen te storten op voormelde betalingsdata:- uiterlijk op 1 december 2013 (….) 50.000 euro (…),- uiterlijk op 15 december 2013 (…) 50.000 euro (…),
- uiterlijk op 6 januari 2014 (…) 200.000 euro (…),
Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat deze bedragen (….) niet gelden als voorschotten vanwege de kandidaat-koper (…)”
f) [kasteel] N.V. heeft op 22 januari 2014 [appellante] in kort geding gedagvaard en onder meer betaling van € 385.000,-- gevorderd. Tegen [appellante] is verstek verleend.
g) Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 7 februari 2014 is de vordering van [kasteel] N.V. tot een bedrag van € 300.000,-- toegewezen. Rechtsoverweging 3.4. van dat vonnis luidt als volgt:
“Eiseres[ [kasteel] N.V.]
onderbouwt haar vordering met de stelling dat gedaagde[ [appellante] ]
onlangs de als productie 6 overgelegde optie-overeenkomst[de overeenkomst genoemd onder e.]
heeft ondertekend, waarbij hij zich namens de vennootschap Vandomij BV hoofdelijk heeft verbonden tot nakoming van die optie-overeenkomst..”
h) Het vonnis in kort geding is in kracht van gewijsde gegaan, nu [appellante] daartegen geen verzet heeft aangetekend.
i. i) Tussen [kasteel] N.V. en [geïntimeerde] is op 29 januari 2015 een overeenkomst van cessie gesloten. Deze overeenkomst houdt onder meer het volgende in:
“(…)OVERWEGENDE:[ [kasteel] N.V.]
heeft krachtens een vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, (….) d.d. 7 februari 2014, een vordering op[appellante], (…) zoals omschreven in dat vonnis.[appellante] werd veroordeeld tot betaling van (…) € 300.000,- aan hoofdsom en een bedrag ad € 4.451,77 aan proceskosten, in totaal een bedrag ad € 304.451,77.KOMEN OVEREEN:Artikel 1
[ [kasteel] N.V.]
cedeert hierbij aan[ [geïntimeerde] ]
(…) dit deel van haar vordering op [appellante] krachtens voornoemd vonnis in kort geding van (…) 7 februari 2014, zijnde een bedrag ad € 300.000,- (…) alsmede het bedrag van de proceskostenveroordeling ad € 4.451,77 (…)”
3.2.
[geïntimeerde] heeft [appellante] doen dagvaarden en betaling gevorderd van
€ 304.451,77, te vermeerderen met rente. Nadat de rolrechter bij beslissing van 29 april 2015 het recht van [appellante] om een conclusie van antwoord te nemen vervallen had verklaard, heeft de rechtbank bij het vonnis waarvan beroep de vordering (grotendeels) toegewezen. De rechtbank overwoog daartoe onder meer dat a) de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen, b) op de vordering Belgisch recht van toepassing is en c) de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, nu op artikel 1382 van het Belgisch BW de persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder (naar het hof begrijpt:) van een rechtspersoon gegrond kan worden.
3.3.
Het hof overweegt dat oordeel a) juist is, nu beide partijen in Nederland wonen. Tegen oordeel b) zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van de toepasselijkheid van Belgisch recht op de vordering uitgaat.
3.4.
Het hof overweegt naar aanleiding van de grieven voor zover gericht tegen oordeel c) als volgt.
3.4.1.
[geïntimeerde] baseert zijn vordering blijkens de inleidende dagvaarding onder 2. op de stelling dat [appellante] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van Vandomij N.V., onrechtmatig heeft gehandeld jegens [kasteel] N.V.
Indien deze stelling al juist zou zijn, komt niet aan [geïntimeerde] maar aan [kasteel] N.V. een vordering op [appellante] toe. [geïntimeerde] stelt in deze procedure evenwel in persoon een vordering in. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] jegens [geïntimeerde] in persoon onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering is op deze grondslag niet toewijsbaar.
3.4.2.
Voor zover uit de inleidende dagvaarding onder 4. afgeleid moet worden dat [geïntimeerde] tevens de overeenkomst van cessie, genoemd onder 3.1.i. hiervoor, aan zijn vordering ten grondslag legt, heeft het volgende te gelden.
onderbouwt niet dat [kasteel] N.V. aan hem een vordering op [appellante] uit onrechtmatige daad heeft overgedragen. Uit de overeenkomst van cessie, voor zover hiervoor weergegeven, blijkt dat aan [geïntimeerde] is gecedeerd de vordering die bij het vonnis in kort geding aan [kasteel] N.V. is toegewezen. Die toegewezen vordering was volgens het vonnis (ro. 3.4.) gebaseerd op hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellante] voor nakoming van de verbintenissen van Vandomij N.V. uit de optie-overeenkomst, derhalve een volstrekt andere grondslag dan onrechtmatige daad. Ook de cessie-overeenkomst levert derhalve een ongenoegzame grondslag voor de ingestelde vordering op. Hierbij merkt het hof nog op dat [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding onder 9. zelf stelt dat, anders dan wordt geoordeeld in het vonnis in kort geding, [appellante] niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de verbintenissen van Vandomij N.V. uit de optie-overeenkomst.
3.4.3.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.
Indien er, anders dan het hof in het voorgaande heeft geoordeeld, van uitgegaan moet worden dat [geïntimeerde] de thans aan de orde zijnde vordering baseert op de cessie door [kasteel] N.V. aan [geïntimeerde] van de vordering die bij vonnis in kort geding is toegewezen, heeft [geïntimeerde] gelet op dat vonnis geen belang bij zijn in deze procedure ingestelde vordering. Artikel 6:142 BW bepaalt immers, kort gezegd, dat de cessionaris ( [geïntimeerde] ) de vordering verkrijgt met de bevoegdheid om de ter zake van de vordering bestaande executoriale titels ten uitvoer te leggen.
3.5.
Al het voorgaande brengt met zich dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen. [geïntimeerde] is de in het ongelijk gestelde partij en hij zal daarom in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 1.533,-- aan verschotten en op nihil aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 1.711,16 aan verschotten en op € 6.526,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.W.T. Vriezen, J.J. Verhoeven en mr. T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2017.
griffier rolraadsheer