ECLI:NL:GHSHE:2017:1322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
15/01453
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een besloten vennootschap, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 november 2015. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010, waarbij de Inspecteur een verzuimboete van 10% heeft opgelegd. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk vastgesteld op € 103.034, maar na bezwaar is dit bedrag verminderd tot € 60.263. De boete van € 4.537 is gehandhaafd, wat aanleiding gaf tot beroep bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 9 februari 2017 heeft de Inspecteur verklaard dat de boete betrekking heeft op het niet tijdig betalen van omzetbelasting over het gehele tijdvak van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2010. Belanghebbende betwist dit en stelt dat de boete alleen betrekking heeft op het jaar 2008. Het Hof oordeelt dat de opgelegde boete van € 4.537 alleen kan worden toegerekend aan het jaar 2008, omdat de verzuimboete in verband met de naheffing over dat jaar is vastgesteld op het voor dat jaar geldende maximum. De vermindering van de nageheven belasting over 2008 leidt tot een vermindering van de boete tot € 1.362.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, verklaart het beroep van belanghebbende gegrond, en bepaalt dat de Inspecteur de kosten van bezwaar en griffierechten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om bij het opleggen van boetes duidelijkheid te verschaffen over de jaren waarop deze betrekking hebben, en dat invoerverslagen of andere primaire bescheiden ontbreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01453
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende 1] B.V. en [belanghebbende 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 6 november 2015, nummer 14/7536 inzake het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 december 2013, onder aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.0501, over het tijdvak 1 maart 2008 tot en met 31 december 2010 opgelegd een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) tot een bedrag van € 103.034, alsmede bij beschikking een boete (hierna: de boete) van € 4.537 en is bij
beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 12.243. Na daartegen gemaakt
bezwaar, heeft de Inspecteur bij de in een geschrift vervatte uitspraken van 21 november 2014 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 60.263 en de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente tot € 6.223, alsmede de boetebeschikking gehandhaafd en het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen.
1.2.
Bij brief van 1 december 2014, door de Inspecteur op 9 december 2014 ontvangen en door hem doorgezonden aan de Rechtbank, is belanghebbende van de uitspraken op bezwaar voor wat betreft de boete en de bezwaarkostenvergoeding in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de
wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 februari 2017 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van
belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] , mevrouw [C] en de heer [D] .
1.6.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
De besloten vennootschappen [belanghebbende 2] Beheer B.V. (hierna: Beheer) en [belanghebbende 2] B.V. zijn op [datum 1] 2008 opgericht en daarbij is de VOF [belanghebbende 2] Consultancy geruisloos ingebracht in [belanghebbende 2] B.V.. Bij beschikking van [datum 2] 2008 zijn voornoemde besloten vennootschappen met ingang [datum 1] 2008 aangemerkt als fiscale eenheid voor de omzetbelasting; tevens vormen zij een fiscale eenheid voor de
vennootschapsbelasting.
2.2.
Beheer heeft in de op 25 november 2011 ingediende aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 een omzetbelastingschuld opgenomen van € 109.099. In deze aangifte is de omzetbelastingschuld als volgt gespecificeerd:
over dit boekjaar € 32.704, over vorig boekjaar € 19.995 en over oudere boekjaren € 56.400.
2.3.
Belanghebbende heeft over het jaar 2010 per kwartaal aangiften omzetbelasting
ingediend. Over het jaar 2010 is aan omzetbelasting een bedrag van € 12.786 voldaan. De over het vierde kwartaal 2010 verschuldigde omzetbelasting bedroeg € 6.065.
2.4.
Bij brief van 25 november 2013 heeft de Inspecteur medegedeeld dat bij een controle van de aangifte vennootschapsbelasting 2010 met de aangiften omzetbelasting van de
afgelopen jaren een aansluitingsverschil van € 103.034 is geconstateerd. De Inspecteur heeft aangekondigd voor dat bedrag een naheffingsaanslag met berekening van heffingsrente,
alsmede een verzuimboete van 10% van de naheffingsaanslag op te leggen.
Het aansluitingsverschil is als volgt berekend:
2010
vorig jaar
oudere jaren
totaal
Verschuldigde omzetbelasting
volgens de aangifte VPB 2010
€ 32.704
€ 19.995
€ 56.400
Verschuldigde omzetbelasting
aangifte 4e kwartaal 2010
€ 6.065
Aansluitingsverschil
€ 26.639
€ 19.995
€ 56.400
€ 103.034
In deze brief biedt de Inspecteur belanghebbende de gelegenheid binnen twee weken te
reageren indien de gegevens, waarmee het aansluitingsverschil is berekend, onjuist zijn.
Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn niet gereageerd.
2.5.
In de brief van 16 december 2013 herhaalt de Inspecteur dat het in de voorgaande brief berekende aansluitingsverschil, met berekening van heffingsrente en met een verzuimboete, wordt nageheven. Voorts deelt de Inspecteur mede dat op grond van artikel 67c van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en paragraaf 24 van het Besluit
bestuurlijke boeten belastingdienst (hierna: BBBB) de boete 10% van de na te heffen
omzetbelasting met een maximum van € 4.920 per boek- of kalenderjaar bedraagt.
Tot de stukken van het geding behoort tevens een niet ondertekende brief van 13 december 2013 die vrijwel gelijkluidend is aan de brief van 16 december 2013, voornoemd.
2.6.
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de onder 1.1 vermelde beschikkingen
opgelegd. Op het aanslagbiljet is de boete ten bedrage van € 4.537 omschreven als
“Boete wegens niet betalen” en gespecificeerd als 10% van € 103.034.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 januari 2014 gereageerd op de brieven van de
Inspecteur van 25 november 2013 en 16 december 2013. Verzocht wordt de voornemens ten aanzien van de omvang van de naheffingen als ook ten aanzien van het vaststellen van de boete te heroverwegen. In het geval dat de naheffingsaanslag al is opgelegd dient het
schrijven te worden opgevat als een bezwaarschrift en wordt verzocht om een vergoeding van de kosten van bezwaar. Bij brief van 9 januari 2014 wordt bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente en wordt verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar.
2.8.
In verband met de behandeling van het bezwaar heeft belanghebbende verstrekt een ‘Samenvatting suppleties OB 2004/2011’ en de aansluitingsberekening voor het jaar 2008. Na controle van deze gegevens heeft de Inspecteur het aansluitingsverschil over het jaar 2008 nader berekend op een bedrag van € 13.629. De over de jaren 2009 en 2010 berekende aansluitingsverschillen van € 19.995 respectievelijk € 26.639 zijn ongewijzigd gebleven.
2.9.
Bij uitspraken op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 60.263, de
boetebeschikking gehandhaafd, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 6.223 en het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen.
De hoogte van de naheffingsaanslag vormt geen onderwerp van geschil.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of 1. de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en
2. het verzoek om een vergoeding voor de kosten van bezwaar terecht is afgewezen.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur is de
tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat in het geval vraag 1. ontkennend dient te worden beantwoord, belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van bezwaar. Alsdan bedraagt de vergoeding 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het horen.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben
partijen hun standpunten als volgt toegelicht:
De Inspecteur:
- (Desgevraagd) Nadat op mijn brieven van eind 2013 geen reactie was ontvangen, heb ik aangeleverd dat per kalenderjaar een naheffingsaanslag met een boete per kalenderjaar moest worden opgelegd. Er is thans geen invoerverslag of iets dergelijks meer voorhanden. Ik tast in het duister wat er is gebeurd en ik weet niet waarom een bedrag van € 4.537 aan boete is opgelegd.
Partijenbevestigen (desgevraagd) dat op een aanslagbiljet de boete per jaar wordt vermeld.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank,
gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraken van de
Inspecteur, vermindering van de boete tot een bedrag van € 1.362 en toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, alsmede voor de gerechtelijke procedures.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat de beboeting van belanghebbende is gegrond op de niet tijdige voldoening van door haar verschuldigde omzetbelasting.
In artikel 67c, eerste lid, van de AWR is - onder meer - bepaald, dat voor het geval de
belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan, niet tijdig heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 4.537 (tekst 2008 en 2009) dan wel € 4.920 (tekst 2010) kan opleggen. In § 24 van het BBBB (voor 2009 en 2010, en voor 2008: het BBBB 1998) is dit nader uitgewerkt en bepaald dat de inspecteur een verzuimboete oplegt van 10 percent van de verschuldigde belasting met een maximum als voormeld. Voorts is in genoemde § 24, onderdeel 3, bepaald dat de inspecteur bij het vaststellen van de verzuimboete uitgaat van het kalenderjaar en dat, in het geval de niet tijdig betaalde belasting betrekking heeft op tijdvakken die in meer kalenderjaren vallen, de inspecteur per kalenderjaar een verzuimboete oplegt.
4.2.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep dat alleen voor het jaar 2008 een boete is
opgelegd en betwist dat de opgelegde boete van € 4.537 op het gehele naheffingstijdvak
betrekking heeft of kan hebben. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur, in weerwil van de aankondigingen en van het voorschrift van § 24, onderdeel 3, van het BBBB dat voor elk kalenderjaar een boete dient te worden opgelegd, alleen voor het jaar 2008 een boete tot het maximale bedrag van € 4.537 heeft opgelegd, hetgeen, gelet op het initiële bedrag aan
nageheven omzetbelasting over het jaar 2008, alleen voor dat jaar mogelijk was. Indien de Inspecteur stelt dat hij voor meer jaren een boete heeft opgelegd dan ligt het op de weg van de Inspecteur om zulks inzichtelijk te maken, aldus belanghebbende.
Ervan uitgaande dat alleen over het kalenderjaar 2008 een boete is opgelegd, bedraagt de boete 10 % van € 13.629, zijnde de na vermindering nageheven omzetbelasting over het jaar 2008. Belanghebbende betoogt dat het handhaven van de boete op het bedrag van € 4.537 betekent, dat de boete opgelegd ter zake van de over het jaar 2008 nageheven omzetbelasting wordt getransformeerd naar een boete over de jaren 2008 tot en met 2010, hetgeen in strijd is met de AWR, het BBBB en artikel 6 van het EVRM. Voorts stelt belanghebbende, dat in het geval de boete van € 4.537 als een evenredige boete over het gehele tijdvak van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2010 moet worden gezien, een vermindering van de nageheven
omzetbelasting over het jaar 2008 tot een evenredige vermindering van de boete betrekking hebbend op het jaar 2008 moet leiden.
4.3.
De Inspecteur betoogt dat de boete van € 4.537 van meet af aan heeft gezien op het niet tijdig voldoen van verschuldigde omzetbelasting over het gehele tijdvak van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2010 en wijst voor de bevestiging van dit standpunt naar de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur betwist de stelling van belanghebbende dat de boete alleen ziet op het jaar 2008 en verwijst naar de omschrijving van de boete op het aanslagbiljet. Hieraan voegt de Inspecteur toe dat de boete per abuis maar € 4.537 bedraagt en niet, 10% van € 60.263 is, € 6.026.
4.4.
Ter zitting bij het Hof heeft de Inspecteur herhaald dat de naheffingsaanslag met een boete per kalenderjaar moest worden opgelegd en hebben partijen verklaard dat op een aanslagbiljet de boete per jaar wordt vermeld. Niet aannemelijk is geworden dat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de in geschil zijnde boete, de bedoeling had over alle kalenderjaren slechts één boete te willen opleggen. Invoerverslagen of andere primaire bescheiden waaruit de wijze van boeteoplegging kan worden afgeleid, zijn door de Inspecteur niet overgelegd. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard ‘in het duister te tasten’ over wat er is gebeurd.
4.5.
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de bij de naheffingsaanslag opgelegde boete van € 4.537 alleen betrekking kan hebben op het jaar 2008. Bij dat oordeel is in aanmerking genomen dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag de nageheven omzetbelasting over het jaar 2008 is vastgesteld op het bedrag van € 56.400 en dat de daarbij op te leggen verzuimboete van 10% van de verschuldigde belasting ingevolge artikel 67c van de AWR wordt beperkt tot het voor het jaar 2008 geldende maximum van het boetebedrag van € 4.537. Aangezien tot dit bedrag de verzuimboete is opgelegd, betreft de opgelegde verzuimboete alleen het jaar 2008. Dit leidt tot de conclusie dat de vermindering van de over het jaar 2008 nageheven omzetbelasting tot het bedrag van € 13.629 leidt tot een vermindering van de boete tot 10% van € 13.629, is € 1.362.
4.6.
Het gelijk aangaande de in geschil zijnde vraag is aan de zijde van belanghebbende.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep van belanghebbende gegrond verklaren, de uitspraken van de Inspecteur vernietigen, de boete verminderen en bepalen dat de kosten van bezwaar worden vergoed.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 328 respectievelijk € 497, in totaal € 825, te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.9.
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar. Gelet op de verklaring van de Inspecteur ter zitting dat bij vermindering van de verzuimboete de kosten van bezwaar aan belanghebbende moeten worden vergoed, zal het Hof de Inspecteur daartoe veroordelen. Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), op 2 (punten voor proceshandelingen) x € 246 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 492.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het
hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt de
tegemoetkoming in deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, voor het beroep bij de Rechtbank, op 2 (punten wegens proceshandelingen) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 990 en voor het hoger beroep bij het Hof, op 2 (punten
wegens proceshandelingen) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 990, is tezamen € 1.980.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaarthet beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraken van de Inspecteur inzake de boetebeschikking en de vergoeding van de bezwaarkosten;
  • verklaarthet bezwaar tegen de boetebeschikking en de kostenvergoeding gegrond;
  • vermindertde bij beschikking opgelegde boete tot een bedrag van € 1.362;
  • gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 825, vergoedt;
  • veroordeeltde Inspecteur in een tegemoetkoming van de kosten van bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op het bedrag van € 492; en
  • veroordeeltde Inspecteur in een tegemoetkoming in de kosten van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van, in totaal, € 1.980.
Aldus gedaan op: 24 maart 2017 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, P.J.J. Vonk en D.A. Hofland, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Deze uitspraak is ondertekend door P.J.J. Vonk en de griffier, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.