Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de pleegouders van 5 januari 2017;
- de ter zitting door de moeder overgelegde aantekeningen.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004. De moeder, hierna aangeduid als appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2016 aangevochten, waarin haar gezag over [minderjarige] werd beëindigd. De moeder is van mening dat de beëindiging van haar gezag niet noodzakelijk is, aangezien er voldoende duidelijkheid is over het toekomstperspectief van [minderjarige] en zijn plaatsing in het pleeggezin goed verloopt. De GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders hebben echter een andere visie en pleiten voor bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2017 is de minderjarige [minderjarige] gehoord, en zijn wensen zijn in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 1 september 2005 onder toezicht staat van de GI en uit huis is geplaatst in het gezin van de pleegouders. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen.
Het hof heeft de argumenten van de moeder, de GI, de raad en de pleegouders zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de belangen van [minderjarige] voorop staan en dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en toekomstperspectief. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, waarbij het hof de nadruk legt op de noodzaak van continuïteit in de opvoedingssituatie van [minderjarige].