5.2De grieven 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijk behandeling. Grief 2 keert zich, onder verwijzing naar het arrest Boogaard/Vesta (HR 9 december 1955, NJ 1956, 157), tegen het door de kantonrechter gehanteerde toetsingskader ter beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig jegens FMT heeft gehandeld. FMT is van oordeel dat dit toetsingskader onjuist, althans te beperkt is weergegeven. Met grief 3 legt FMT aan het hof ter beoordeling voor of de door haar gestelde feiten en omstandigheden op zichzelf dan wel in onderling verband en samenhang bezien de conclusie kunnen dragen dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. Ter terechtzitting heeft het hof aan FMT de vraag voorgehouden of hetgeen door haar in randnummer 5.6 MvG is gesteld de feiten en omstandigheden betreft die volgens FMT in dit verband dienen te worden beoordeeld, op welke vraag bevestigend is geantwoord.
Het hof overweegt als volgt.
Grief 2 is in zoverre gegrond dat voor zover de rechtbank bedoeld zou hebben een criterium aan te leggen dat van beperkter strekking is dan neergelegd in artikel 6:162 lid 2 BW, zulks onjuist zou zijn. Dat neemt niet weg dat de rechtbank terecht in de gewraakte rov. 4.4 tot uitgangspunt neemt dat het de ex-werknemer die niet (langer) gebonden is aan een relatie- of concurrentiebeding in beginsel vrijstaat om met zijn voormalige werkgever in concurrentie te treden en zij betekenis toekent aan feiten en omstandigheden als het met behulp van vertrouwelijke informatie relaties of werknemers benaderen of stelselmatig en substantieel afbreuk doen aan het bedrijfsdebiet, als in Boogaard/Vesta. Waar door middel van grief 3 aan het hof ter beoordeling voorligt of de in MvG randnummer 5.6 sub i t/m vii gestelde feiten en omstandigheden een of meer onrechtmatige daden opleveren, mist grief 2 voor het overige zelfstandige betekenis. Deze nummers 5.6 sub i. t/m vii. worden hierna besproken.
i. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van grief 1 is opgemerkt; de enkele intentie levert geen onrechtmatige daad op en in hoger beroep heeft FMT het feitelijk gebruikmaken door [geïntimeerde] van stukken afkomstig van FMT niet met concrete voorbeelden gestaafd. Zulks neemt niet weg dat bij het hierna volgende voor ogen zal worden gehouden dat FMT heeft gesteld, dat [geïntimeerde] zich haar documenten heeft toegeëigend om die voor eigen, concurrerende, activiteiten te gebruiken (welke stelling [geïntimeerde] overigens heeft betwist).
ii. Als hiervoor in rov. 3.1.3 vastgesteld zijn partijen in de door hen gesloten vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat [geïntimeerde] tot 1 september 2013 niet op enigerlei wijze werkzaam of betrokken zal zijn bij het beheer van leegstaand vastgoed. Het in dit nummer aan [geïntimeerde] gemaakte verwijt houdt niet in dat daarvan sprake is en zonder bijkomende omstandigheden is het enkele benaderen van FMT-klanten en spreken over
toekomstigebusiness evenmin onrechtmatig.
FMT heeft bovendien haar stelling onvoldoende geconcretiseerd met ‘namen en rugnummers’; wíe die “diverse klanten van FMT” zijn, die door [geïntimeerde] zouden zijn benaderd, blijft in nevelen gehuld. Zelfs ten aanzien van de bedrijven/instellingen die [geïntimeerde] blijkens zijn verklaring in het kader van het voorlopig getuigenverhoor tot 1 september 2013 heeft bezocht heeft FMT niet gesteld dat [geïntimeerde] daadwerkelijk met hen zaken heeft gedaan, nog daargelaten dat [geïntimeerde] als getuige heeft gesteld: “Ik heb nooit gezegd dat ik zelf ging starten” en “Ik heb geen actieve acquisitie verricht onder de klanten van FMT (…).” Daarmee heeft FMT haar stellingen onvoldoende onderbouwd. De stelling van FMT (MvG sub 2.17) dat de verklaring van [geïntimeerde] “buitengewoon ongeloofwaardig” is, is een onvoldoende gemotiveerde betwisting.
iii. Ook deze feiten leveren geen onrechtmatige daad op. Het stond [geïntimeerde] vrij (één dag) na afloop van het concurrentiebeding een vennootschap op te richten en hij mocht daarvoor gebruik maken van een lening van (de holding van) [algemeen directeur van vennootschap] . Aangenomen dat [algemeen directeur van vennootschap] daarmee zijn concurrentiebeding met FMT schond - [geïntimeerde] heeft dat ter zitting van het hof bij monde van mr. Werger gemotiveerd betwist - heeft FMT evenwel niet gesteld dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was of had moeten zijn.
iv., v., vi. en vii. Tegen de achtergrond van hetgeen met betrekking tot grief 2 is overwogen houden de stellingen van FMT geen onrechtmatig handelen (nalaten daaronder begrepen) van [geïntimeerde] in. In het bijzonder ontbreekt de stelselmatigheid en/of het substantiële karakter ervan. Daarbij geldt dat
iv. de slordigheid in het LinkedIn-profiel een beperkte is en tussen partijen vast staat dat de foto’s (geen FMT-zaken maar) interieurs van FMT-klanten betreffen. Bij de behandeling van grief 4 gaat het hof hier nader op in. Welk belang FMT heeft bij de interieurs en welk belang (dus) geschonden zou kunnen zijn, heeft FMT niet duidelijk gemaakt;
v. met betrekking tot dit punt is alleen gebleken dat een werknemer van [de vennootschap] een zekere [werknemer ] heeft benaderd om naar [de vennootschap] over te stappen, terwijl [werknemer ] op dat moment een bruikleenovereenkomst met FMT had. Daarbij is meegedeeld dat [werknemer ] bij [de vennootschap] ongeveer dezelfde voorwaarden als bij FMT kon verwachten (MvG 2.18 e.v.);
vi. volgens MvG nr. 2.25 [geïntimeerde] slechts “in ieder geval één werknemer actief heeft benaderd met het doel om deze te werven voor [de vennootschap] .”
vii. Herhaald zij dat het [geïntimeerde] na het verstrijken van de duur van het concurrentiebeding in beginsel vrij stond om met zijn voormalige werkgever in concurrentie te treden en (daartoe) een B.V. op te richten. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij gebruikers van door FMT beheerd vastgoed heeft benaderd over te stappen naar [de vennootschap] . Dat daar stelselmatig sprake van zou zijn, heeft hij eveneens betwist. Ten pleidooie heeft [geïntimeerde] onweersproken gesteld dat na 3,5 jaar (het hof begrijpt: na afloop van het concurrentiebeding) maximaal 5 klanten naar [de vennootschap] zijn overgestapt. Wat betreft het door FMT aangehaalde voorbeeld van het pand aan het [adres] geldt het volgende. [geïntimeerde] heeft hieromtrent onweersproken gesteld dat [de vennootschap] het beheer van dat pand heeft overgenomen na een aanbesteding waaraan drie bedrijven hebben deelgenomen. Dat [de vennootschap] vervolgens de gebruikers heeft benaderd over voortzetting van het gebruik, is niet onrechtmatig. Met de kantonrechter (rov. 4.7) is het hof van oordeel dat (daarmee) geen sprake is van het stelselmatig benaderen van klanten/gebruikers van FMT en van een substantiële afbreuk aan het bedrijfsdebiet van FMT.
Het hof komt terug bij de slotzin van punt i: nergens heeft FMT bij haar onderscheiden aantijgingen aan het adres van [geïntimeerde] het verband met de documenten van FMT gelegd of heeft zij gesteld dat [geïntimeerde] kennelijk gebruik gemaakt heeft van de inloggegevens van FMT.
Rest de constatering dat het hiervoor besproken handelen van [geïntimeerde] voor zover dat is komen vast te staan, ook in onderling verband en samenhang bezien geen onrechtmatige daad inhoudt.