ECLI:NL:GHSHE:2016:974

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.184.637/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 19 januari 2016 geoordeeld dat de appellant niet aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling had voldaan, wat leidde tot de beëindiging van de regeling. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.G.H.J. Niemarkt, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van het vonnis en voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2016 is de appellant niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de zaak namens hem behandeld. De bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder zijn ook gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn sollicitatieactiviteiten en dat hij zijn verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet alleen zijn inlichtingenplicht niet had nagekomen, maar ook niet aan de sollicitatieverplichting had voldaan.

Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellant ernstig en structureel zijn, en dat deze tekortkomingen niet kunnen worden verweten aan omstandigheden buiten zijn macht. De stelling van de appellant dat zijn computer was gecrasht en hij daardoor geen bewijs kon overleggen, werd door het hof niet geaccepteerd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 maart 2016
Zaaknummer : 200.184.637/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/779 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. F.G.H.J. Niemarkt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, vast te stellen dat hij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en te bepalen dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden voortgezet c.q. gehandhaafd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Niemarkt,
  • mevrouw drs. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder.
[appellant] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 januari 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 23 februari 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de verklaring van de beschermingsbewindvoerder zoals gedaan bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 18 november 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 1 december 2015 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Van de schuldenaar wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. (…)
Voorts wist de schuldenaar, althans behoorde hij te weten, dat hij, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De schuldenaar heeft echter niet dan wel onvoldoende aangetoond dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht in voldoende mate is nagekomen. De rechtbank ziet in dat kader geen aanleiding om aan te nemen dat de schuldenaar arbeidsongeschikt moet worden geacht nu hij ter zitting heeft aangegeven dat hij dagelijks vrijwilligerswerk verricht via [werk] werk en dat hij niet arbeidsongeschikt is. (…)
Deze tekortkomingen kunnen de schuldenaar worden aangerekend en zijn van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij wel degelijk heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht en zijn bewindvoerder ook steeds inzake zijn sollicitaties heeft geïnformeerd. Probleem is dat de laptop waarop hij zijn sollicitaties en antwoorden had opgeslagen is gecrasht en dat er daarom geen bewijs meer voorhanden is. Vanaf september 2015 heeft hij nog wel sollicitatiebewijzen en die zal hij dan ook overleggen.
3.6.
Hieraan is namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De advocaat van [appellant] geeft allereerst aan dat [appellant] hem zojuist bericht heeft vanwege ziekte niet in staat te zijn om de mondelinge behandeling in hoger beroep bij te wonen. Deze afmelding van [appellant] is evenwel niet gepaard gegaan met een verklaring van diens huisarts. De advocaat van [appellant] acht zich evenwel voldoende geïnformeerd om [appellant] naar behoren te vertegenwoordigen, dit heeft hij ook zo met [appellant] afgesproken. De advocaat refereert voorts aan hetgeen hij reeds bij beroepschrift heeft gesteld en verwijst daarbij nadrukkelijk naar het door [appellant] opgestelde sollicitatieoverzicht, betreffende de periode juli 2015 tot en met januari 2016. [appellant] zou zijn advocaat voorts hebben medegedeeld dat hij zorgvuldiger met zijn sollicitatiebewijzen zou zijn omgegaan indien hij eerder zou hebben geweten dat het overleggen hiervan aan zijn bewindvoerder zo belangrijk was als hem thans is gebleken. Daarnaast zou [appellant] ten aanzien van de op de door hem overgelegde overzichten vermelde sollicitaties hebben aangegeven dat hij in geen enkel geval een schriftelijke reactie in de vorm van een ontvangstbevestiging of afwijzingsbrief zou hebben ontvangen en dat hij de verzendbewijzen, vanwege een crash van zijn computer, thans niet (meer) kan reproduceren.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder stelt dat [appellant] zich vanaf het begin negatief tegenover zijn schuldsaneringsregeling heeft opgesteld en dat daar gedurende de looptijd van deze regeling ook geen verbetering in is gekomen. Waarschuwingsbrieven van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris hebben ook geen verandering in zijn houding teweeg gebracht. Wel heeft [appellant] veel loze beloftes om alsnog zijn kernverplichtingen na te komen gedaan, maar deze beloftes is hij nimmer nagekomen. Ten aanzien van het door [appellant] verstrekte sollicitatieoverzicht merkt de bewindvoerder op dat dit overzicht geen enkele onderbouwing bevat. Dat [appellant] sinds september 2015 heeft gesolliciteerd, zoals hij zelf stelt, is de bewindvoerder dan ook geheel onbekend, bewijzen hiervan zijn nimmer overgelegd.
3.8.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat [appellant] ook bij hem heeft aangegeven dat hij zorgvuldiger met zijn sollicitatiebewijzen zou zijn omgegaan indien hij eerder zou hebben geweten dat het overleggen hiervan aan zijn bewindvoerder zo belangrijk was als hem thans is gebleken.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van alle omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting, nu hij nagenoeg geen sollicitatiebewijzen heeft overgelegd, niet naar behoren is nagekomen. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat [appellant] , zoals hij zelf aangeeft, op nagenoeg geen enkele van de ruim 120 door hem gestelde sollicitaties in de periode van juli 2015 tot en met januari 2016 een schriftelijke reactie zou hebben ontvangen, daargelaten nog dat hij met betrekking tot voornoemde periode slechts een drietal afschriften van een daadwerkelijk door hem verzonden sollicitatie heeft weten te produceren, welke hij bovendien niet tijdig aan zijn bewindvoerder heeft overgelegd. Het hof gaat voorbij aan de stelling van [appellant] dat hij tot voor kort niet wist op welke wijze hij de bewindvoerder ten aanzien van zijn sollicitatieactiviteiten diende te informeren, [appellant] heeft bij zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling immers een formulier met daarop de spelregels van deze regeling ontvangen en ondertekend, de strekking en inhoud van voornoemde verplichting zijn hem gedurende het huisbezoek door de bewindvoerder wederom uiteengezet, de bewindvoerder heeft hem in haar verslagen bij herhaling op zijn onjuiste wijze van nakoming van deze verplichting gewezen en de rechter-commissaris heeft bij waarschuwingsbrief van 5 juni 2015 [appellant] nogmaals uitdrukkelijk op de inhoud van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieplicht gewezen. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270) en acht deze tekortkomingen daarbij dermate structureel en ernstig dat deze een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] rechtvaardigen. De stelling van [appellant] dat zijn computer gecrasht is, kan aan dit oordeel niet afdoen. Dat daardoor gegevens verloren zouden zijn gegaan komt voor zijn rekening en risico. Het is het hof overigens, net als de bewindvoerder, onduidelijk gebleven hoe [appellant] zonder die gegevens in staat is gebleken het gedetailleerde overzicht als overgelegd bij beroepschrift op te stellen.
3.10.3.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en P.P.M. van Reijsen en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.