ECLI:NL:GHSHE:2016:94

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
200.179.538/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei op grond van artikel 354 lid 1 Fw (informatieplicht)

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen Bruijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 22 oktober 2015 geoordeeld dat Bruijn toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor de toepassing van de regeling eindigde zonder toekenning van een 'schone lei'. Bruijn was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2016 heeft Bruijn, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij geen inkomsten had gegenereerd uit zijn werkzaamheden in het horecabedrijf van zijn tante en dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om zijn bewindvoerder hierover te informeren. Bruijn voerde aan dat zijn handelingen geen negatieve gevolgen voor de schuldeisers hadden en dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei een te zware maatregel was.

Het hof heeft echter geoordeeld dat Bruijn wel degelijk toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn informatieplicht. Het hof stelde vast dat Bruijn zijn werkzaamheden in het horecabedrijf en de verkoop van dekbedden niet had gemeld aan zijn bewindvoerder, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd zonder toekenning van een schone lei, en dat er geen aanleiding was om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 14 januari 2016
Zaaknummer : 200.179.538/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/12/536 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.W. van Luipen te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) van 22 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, primair, de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei dan wel, subsidiair, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] niet wordt beëindigd, maar wordt verlengd met een door het hof in goede justitie te bepalen periode.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. S. van Beers, waarnemend namens mr. van Luipen.
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 oktober 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 25 november 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 november 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 4 januari 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 6 januari 2016;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde verklaring van Optimaal Fashion (mevrouw J. Mager) van 5 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 5 juli 2012 is ten aanzien van Bruijn de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat Bruijn toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan Bruijn geen “schone lei” is verleend.
De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Aangezien [appellant] geen inkomsten genereerde met zijn werkzaamheden voor het cafébedrijf is het (helaas) niet in hem opgekomen om zijn bewindvoerder omtrent deze werkzaamheden te informeren. Volgens hem is hij in overleg met het UWV tot de beslissing gekomen om af en toe actief te zijn in het bedrijf.
[appellant] heeft nimmer feitelijk geld voor zijn werkzaamheden ontvangen. In de visie van [appellant] is er dan ook geen situatie aanwezig (geweest) die de boedel en de schuldeisers zou kunnen raken.
[appellant] herhaalt ter zake de dekbeddenovertrekken dat hij het te koop aanbieden voor een vriend heeft gedaan en dat hij nooit of te nimmer in dat verband enige betaling of vergoeding heeft ontvangen. Om die reden heeft [appellant] er niet aan gedacht om deze vriendendienst te melden aan de bewindvoerder.
[appellant] heeft helaas enkele schulden gemaakt, maar tegelijkertijd is het hem gelukt een betalingsregeling te treffen.
[appellant] is van mening dat indien wordt gekeken naar alle omstandigheden van het geval, waaronder de proportionaliteit van een beëindiging zonder schone lei, dit laatste in de gegeven omstandigheden een te zwaar middel is.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die uit hoofde van de schuldsaneringsregeling op hem rusten, reden waarom [appellant] dan ook van mening is dat er geen gegronde redenen aanwezig zijn om tot een beëindiging zonder schone lei te komen.
3.4.
.De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling zonder schone lei te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2.
Het hof stelt voorop dat niet ter discussie staat dat [appellant] de door hem verrichte werkzaamheden in het horecabedrijf van zijn tante en de verkoop van dekbedden voor een vriend niet uit eigen beweging heeft gemeld aan de bewindvoerder. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet bepaald blijk heeft gegeven over een saneringsgezinde houding te beschikken, nu hij aldus de aan hem opgelegde uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende spontane informatieplicht heeft geschonden.
Dat [appellant] , die een WAJONG-uitkering ontvangt, in overleg met het UWV af en toe in het horecabedrijf werkzaam mocht zijn, zoals door hem is gesteld - maar niet blijkend uit enig stuk –, is in zoverre niet relevant.
Waar het in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling opgelegde informatieplicht om gaat is dat het op de weg van saniet ligt de bewindvoerder gevraagd dan wel ongevraagd op de hoogte te stellen van al hetgeen van belang is tijdens het verloop van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. In het onderhavige geval had [appellant] de bewindvoerder van tevoren op de hoogte moeten stellen en ook toestemming moeten vragen van zijn voornemen om werkzaamheden te gaan verrichten in het horecabedrijf van zijn tante zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover staat maar wel in de hoop dat hij in de toekomst dit horecabedrijf zou kunnen overnemen.
3.5.3.
Het hof overweegt voorts dat, anders dan door en namens [appellant] is gesteld, [appellant] door zijn handelwijze feitelijk zijn schuldeisers heeft benadeeld, nu, zoals door hem ter zitting is verklaard, de gewerkte uren in het horecabedrijf door zijn tante werden bijgehouden en deze uren vervolgens zouden worden verrekend met het bedrag dat hij zijn tante zou moeten betalen op het moment dat [appellant] het horecabedrijf van zijn tante zou gaan overnemen. Die aanspraak op verrekening vormt uitgesteld loon. Dat de overname door [appellant] van het horecabedrijf van zijn tante door omstandigheden uiteindelijk niet is doorgegaan is in zoverre niet relevant, want doet aan de door [appellant] gemaakte naar zijn aard crediteuren benadelende afspraak niet af. En evenmin is relevant waarop de waarde van die aanspraak op uitgesteld loon naar economische maatstaven zou moeten worden gewaardeerd.
3.5.4.
Het hof stelt vast dat Bruijn toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van Bruijn terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.5.5.
Op zich is ingevolge HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935 verlenging van de termijn van schuldsanering ook mogelijk na afloop van de looptijd als in het toelatingsvonnis vermeld.
Het hof acht evenmin als de rechtbank termen aanwezig om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof overweegt hiertoe dat onder meer gebleken is dat [appellant] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft doen laten ontstaan aan respectievelijk de belastingdienst van € 844,-- en VGZ van
€ 2.080,94, terwijl niet is gebleken van een concreet plan van aanpak op welke wijze [appellant] voornemens en in staat zou zijn met behulp van het hem alsdan vrij te laten bedrag deze schulden integraal in te lossen indien de termijn van toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden verlengd met de maximale termijn van twee jaar.
Bovendien kan met een verlenging de schending van de spontane informatieplicht en de benadelende afspraak als hierboven bedoeld niet worden hersteld.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, R.R.M. de Moor en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.