In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen na de echtscheiding van partijen, die op 11 juni 2011 zijn gehuwd. De man, appellant in principaal appel, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2015 te vernietigen, voor zover het betreft de kinder- en partnerbijdrage. De vrouw, geïntimeerde, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De rechtbank had de man verplicht om een bijdrage van € 803,85 per maand voor de kinderen en € 1.367,- per maand voor de vrouw te betalen. De man stelt dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij niet in staat is deze bedragen te voldoen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 9 februari 2016 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten zijn gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de brief van de minderjarige kinderen. Het hof oordeelt dat de man zijn draagkracht moet aanwenden voor de kosten van de kinderen en dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud voldoende aannemelijk is. Uiteindelijk heeft het hof de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 146,50 per kind per maand, met ingang van 10 juli 2015, en voor de vrouw op nihil gesteld. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover het betreft de alimentatieverplichtingen.