ECLI:NL:GHSHE:2016:912

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
200 180 816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring aanwijzing bureau jeugdzorg in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een aanwijzing van de GI (Gemeente Instelling) vervallen werd verklaard. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A.A. Maat, verzocht het hof om haar verzoek ontvankelijk te verklaren en de eerdere beschikking te vernietigen. De zaak betreft de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, die sinds 2008 onder toezicht staan van de GI. De moeder was het niet eens met de gedeeltelijke instandhouding van de aanwijzing, die onder andere een contactverbod inhield. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2016 zijn de moeder en de GI gehoord, maar de vader en de Raad voor de Kinderbescherming waren niet aanwezig. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder een proces-verbaal van de eerste aanleg en brieven van de GI en de Raad.

Het hof oordeelt dat de rechtbank binnen haar bevoegdheid heeft gehandeld door de aanwijzing gedeeltelijk vervallen te verklaren. De moeder stelde dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van artikel 1:264 BW is getreden en dat er sprake was van verzuim van essentiële vormen, maar het hof oordeelt dat deze klachten niet gegrond zijn. Het hof concludeert dat het appelverbod van artikel 807 Rv niet kan worden doorbroken, en verwerpt het beroep van de moeder. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 maart 2016
Zaaknummer : 200.180.816/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/303126/JE RK 15-1545
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.A. Maat,
tegen
Stichting [stichting] ,
gevestigd en mede kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2015, heeft de moeder verzocht haar in haar verzoek ontvankelijk te verklaren en voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van 4 augustus 2015 van de moeder alsnog toe te wijzen en de aanwijzing van 20 juli 2015 vervallen te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Maat;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
De vader is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna nader te noemen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 september 2015;
  • de brief van de raad d.d. 30 december 2015;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 5 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn – voor zover hier van belang – geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan sinds 6 juni 2008 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 20 juli 2015 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 6 juni 2016.
3.3.
De GI heeft de moeder op 20 juli 2015 een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met de volgende inhoud:
- er is sprake van een contactverbod voor u en de kinderen;
- contact met de kinderen kan alleen plaatsvinden wanneer u voldoet aan de hieronder vermelde voorwaarden en met begeleiding en toezicht van [de GI] ;
- u dient passende hulpverlening te accepteren;
- afhankelijk van het resultaat van deze hulpverlening en in overleg met een specialist kan de omgang tussen u en de kinderen hervat worden;
- wij verwachten van u dat u stopt met het gebruiken van alcohol.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de aanwijzing van 20 juli 2015 vervallen verklaard met uitzonderling van het gedeelte ‘contact met de kinderen kan alleen plaatsvinden met begeleiding en toezicht van [de GI] ’.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – aan dat het appelverbod in dit geval kan worden doorbroken, omdat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek is getreden. De rechtbank heeft ten onrechte haar beslissing in de plaats gesteld van de aanwijzingen van de GI en is daarmee op de stoel van de GI gaan zitten. Daarbij is de moeder onvoldoende de gelegenheid geboden zich uit te laten over alle bescheiden en andere gegevens die door de GI zijn ingebracht. Volgens de moeder is derhalve sprake van verzuim van essentiële vormen, zoals ‘equality of arms’ en het beginsel van hoor en wederhoor, waardoor geen sprake meer kan zijn van een eerlijke en onpartijdige behandeling. Daarenboven stelt de moeder dat sprake is van een forse inbreuk op haar familylife.
De moeder stelt voorts dat de aanwijzing onvoldoende gemotiveerd is, zodat deze geheel dient te vervallen. De aanwijzing is geheel gebaseerd op het door de moeder overtreden van een vermeend contactverbod. De moeder is verrast door het contactverbod dat als bijzondere voorwaarde gedurende de proeftijd is opgenomen in het strafvonnis van 4 juni 2014, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de gehele kwestie was afgerond. Nu de moeder stelt niet op de hoogte te zijn geweest van gemeld contactverbod kan deze niet aan haar worden tegengeworpen. Daarbij wordt de moeder door de aanwijzing van de GI dubbel gestraft.
Verder stelt de moeder dat [minderjarige 2] geregeld contact met haar zoekt en zij op enig moment niet meer in staat was dit te weerstaan. De moeder wil graag bij haar thuis contact met alle kinderen; zij stelt hiertoe dat zij haar drankprobleem onder controle heeft.
3.7.
De GI voert ter zitting – kort samengevat – aan dat de moeder de laatste periode in een stabielere fase is terecht gekomen. De GI wil begeleide bezoeken regelen tussen de moeder en de kinderen die niet bij de moeder thuis plaatsvinden, zodat de bezoeken prettig en veilig kunnen plaatsvinden. De moeder heeft daarmee nog niet ingestemd.
De GI stelt het strafvonnis te hebben ingebracht om inzicht te geven in de achterliggende problematiek van de moeder.
Ontvankelijkheid
3.8.
Ingevolge artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
3.8.1.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen beschikkingen ingevolge – voor zover thans van belang – artikel 1:264 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
3.8.2.
Volgens vaste rechtspraak is doorbreking van een appelverbod mogelijk, indien erover wordt geklaagd dat de eerste rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, het artikel ten onrechte dan wel met verzuim van vormen heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
3.8.3.
Het hof stelt vast dat de moeder in dit hoger beroep kan worden ontvangen, omdat zij heeft geklaagd dat de eerste rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van artikel 1:264 BW is getreden.
Het hof zal thans beoordelen of deze klacht terecht is.
Het hof overweegt hiertoe dat de rechtbank de aanwijzing gedeeltelijk vervallen heeft verklaard en niet, zoals de moeder stelt, haar beschikking in de plaats heeft gesteld van de aanwijzing van de GI. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank hiermee heeft gehandeld binnen de bevoegdheid die artikel 1:264 BW haar geeft en het artikel derhalve juist heeft toegepast. De stelling van de moeder dat de motivering de gedeeltelijke instandhouding van de aanwijzing niet kan dragen, de juistheid van de stelling nog daargelaten, doet hieraan naar het oordeel van het hof niet af.
3.8.4.
Voorts is het hof van oordeel dat geen sprake is van verzuim van essentiële vormen, zoals de moeder stelt. Het hof stelt allereerst vast dat de moeder met haar stelling dat aan haar onvoldoende gelegenheid is geboden zich uit te laten over alle bescheiden en andere gegevens die door de GI zijn ingebracht, slechts doelt op de gezinsrapportage van 27 maart 2015, nu zulks uit het proces-verbaal van eerste aanleg blijkt. Het hof overweegt hiertoe dat de mondelinge behandeling in eerste aanleg is geschorst, zodat de moeder en haar advocaat in de gelegenheid waren kennis te nemen van voormelde gezinsrapportage. Vervolgens is de mondelinge behandeling hervat en heeft de moeder inhoudelijk gereageerd op de gezinsrapportage. Hieruit leidt het hof af, evenals uit het gegeven dat de moeder zich niet heeft beklaagd over een mogelijk te korte schorsing om behoorlijk kennis te kunnen nemen van de gezinsrapportage, dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor behoorlijk heeft toegepast, zodat geen sprake is van een schending daarvan, zoals de moeder stelt. Het hof kan de moeder evenmin volgen in haar stelling dat het zogenaamde beginsel van ‘equality of arms’ zou zijn geschonden dan wel andere essentiële vormen zijn verzuimd.
3.9.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het appelverbod van artikel 807 Rv niet kan worden doorbroken. Dit leidt ertoe dat het beroep verworpen dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
verwerpt het beroep tegen voormelde beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.