In deze zaak gaat het om een hoger beroep van N.V. Schadeverzekering Maatschappij Bovemij tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin Bovemij aansprakelijk werd gesteld voor schade na een verkeersongeval dat plaatsvond op 14 april 2014. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 4 maart 2015 geoordeeld dat Bovemij aansprakelijk was voor de schade van [betrokkene], die betrokken was bij het ongeval. Bovemij heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, maar het hof heeft geoordeeld dat Bovemij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de procedurele vereisten van artikel 1019cc lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking binnen drie maanden na de eerste roldatum moet worden ingesteld. Het hof concludeert dat Bovemij niet aan deze vereiste heeft voldaan, omdat de appeldagvaarding is betekend vóór de eerste roldatum van de procedure ten principale. Het hof wijst ook de incidentele vordering van Bovemij af en veroordeelt haar in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 8 maart 2016.