3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van [Arbeidsbemiddeling] Arbeidsbemiddeling B.V. (hierna [Arbeidsbemiddeling] ). [Arbeidsbemiddeling] is opgericht op 1 oktober 2012, teneinde de activiteiten op het gebied van arbeidsbemiddeling over te nemen die de in of omstreeks oktober 2012 gefailleerde vennootschap Werkkracht BV voorheen uitoefende.
[geïntimeerde] heeft bij de inleidende dagvaarding een Mantelovereenkomst Operationele Leasing van 8 oktober 2012 met bijbehorende Algemene Bepalingen overgelegd. Deze overeenkomst vermeldt [geïntimeerde] als lessor en [Arbeidsbemiddeling] als cliënt. De overeenkomst is namens [Arbeidsbemiddeling] ondertekend door de destijds in dienst van [Arbeidsbemiddeling] werkzame mevr. [medewerkster Arbeidsbemiddeling] (hierna: [medewerkster Arbeidsbemiddeling] ), die voorheen in dienst was van Werkkracht BV.
Voorts heeft [geïntimeerde] bij de inleidende dagvaarding een op basis van de mantelovereenkomst aangegane leaseovereenkomst met betrekking tot een personenauto, merk Seat Ibiza, overgelegd. Deze overeenkomst vermeldt [geïntimeerde] als lessor en [Arbeidsbemiddeling] als lessee. Ook deze overeenkomst is namens [Arbeidsbemiddeling] ondertekend door [medewerkster Arbeidsbemiddeling] , onder vermelding van de datum “05-11-2012”. De betreffende Seat Ibiza werd voorheen van [geïntimeerde] geleased door Werkkracht BV.
[Arbeidsbemiddeling] heeft met ingang van november 2012 leasetermijnen voor de genoemde Seat Ibiza betaald, en in verband met de overname van de lease ook nog door Werkkracht onbetaald gelaten leasetermijnen betaald.
Aanvankelijk is in de auto gereden door [medewerkster Arbeidsbemiddeling] . In januari 2013 is de arbeidsovereenkomst tussen [Arbeidsbemiddeling] en [medewerkster Arbeidsbemiddeling] beëindigd. Daarna heeft [appellant] nog in de auto gereden en heeft [Arbeidsbemiddeling] nog leasetermijnen aan [geïntimeerde] betaald.
Met ingang van maart 2013 heeft [Arbeidsbemiddeling] een achterstand laten ontstaan in de betaling van de leasetermijnen.
Bij brief van 13 mei 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [Arbeidsbemiddeling] gesommeerd tot betaling van de op dat moment bestaande achterstand, vermeerderd met rente en kosten.
Bij brief van 23 mei 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] de buitengerechtelijke ontbinding van de leaseovereenkomst ingeroepen en [Arbeidsbemiddeling] gesommeerd om de auto in te leveren en het op dat moment openstaande bedrag te voldoen.
Bij brief van 29 mei 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [Arbeidsbemiddeling] bevestigd dat [Arbeidsbemiddeling] de Seat Ibiza op 28 mei 2013 bij [geïntimeerde] heeft ingeleverd. In deze brief is [Arbeidsbemiddeling] gesommeerd tot betaling van een hoofdsom van € 3.288,62 over de periode tot aan de ontbinding van de overeenkomst en tot betaling van een op artikel 16.3 van de algemene bepalingen gebaseerde schadevergoeding van € 13.315,38 wegens de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst.
[Arbeidsbemiddeling] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
In oktober 2014 is [Arbeidsbemiddeling] failliet verklaard.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg primair, samengevat, hoofdelijke veroordeling van [Arbeidsbemiddeling] en [appellant] tot betaling van € 17.631,48 vermeerderd met rente en kosten zoals aangegeven in de inleidende dagvaarding.
Het gevorderde bedrag bestaat uit voormelde bedragen van € 3.288,62 (over de periode tot aan de ontbinding van de leaseovereenkomst) en € 13.315,38 (schadevergoeding ter zake de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst), vermeerderd met vervallen rente en kosten en verminderd met twee verrichte deelbetalingen.
[geïntimeerde] heeft ook een subsidiare vordering ingesteld. Het hof zal die vordering, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende nog aan de orde stellen.
3.2.2.[Arbeidsbemiddeling] is in eerste aanleg niet verschenen. De kantonrechter heeft tegen haar verstek verleend. [appellant] is in eerste aanleg wel verschenen.
3.2.3.In het vonnis van 6 augustus 2014 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] de primaire vordering van [geïntimeerde] niet althans onvoldoende heeft betwist. De kantonrechter heeft op grond van deze overweging [Arbeidsbemiddeling] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
€ 3.288,62 € 3.288,62 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 12 november 2013;
€ 3.288,62 € 13.315,38 aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 25 mei 2013;
€ 3.288,62 € 487,48.
Het laatstgenoemde bedrag bestaat kennelijk uit € 941,04 aan buitengerechtelijke kosten en € 168,33 aan reeds vóór 12 november 2013 over de hoofdsom van € 3.288,62 vervallen wettelijke handelsrente, verminderd met € 621,89 aan verrichte deelbetalingen. Tot slot heeft de kantonrechter [Arbeidsbemiddeling] en [appellant] hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.